K12.007 Pharmacosmos/Vifor
15 februari 2013
De Codecommissie CGR (Kamer I) heeft het navolgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht in kort geding (CGR nummer K12.007) op de voet van artikel 30 van het Reglement van de Codecommissie en de Commissie van Beroep van de Stichting CGR (hierna: het Reglement) van:
Pharmacosmos A/S
gevestigd te Holbaek, Denemarken,
verder te noemen: Pharmacosmos,
gemachtigde: prof. mr. M.D.B. Schutjens, kantoorhoudende te Tilburg,
tegen
Vifor Pharma Nederland B.V. gevestigd te Breda,
verder te noemen Vifor,
gemachtigde: mr. ir. A.E. Heezius, advocaat te Amsterdam.
inzake uitingen van Vifor voor het geneesmiddel Ferinject (werkzame stof: ijzercarboxymaltose)
1. Het verloop van het kort geding
De Codecommissie heeft kennis genomen van:
– het klaagschrift met bijlagen van de gemachtigde van Pharmacosmos d.d. 23 november 2012;
– de brief met bijlagen van de gemachtigde van Vifor d.d. 3 december 2013;
– e-mail d.d. 5 december 2012 waarin beslissing van voorzitter is meegedeeld dat geen tegenklacht wordt toegelaten;
– de brief van de gemachtigde van Pharmacosmos d.d. 5 december 2012;
– de brief van de gemachtigde van Vifor aan de gemachtigde van Pharmacosmos d.d. 5 december 2012, die door de gemachtigde van Vifor in afschrift ter kennisname is gezonden aan de Codecommissie;
– de e-mail van de gemachtigde van Pharmacosmos d.d. 13 december 2012;
– het verweerschrift met bijlagen van de gemachtigde van Vifor d.d. 18 december 2012;
– de brief met bijlagen van de gemachtigde van Pharmacosmos d.d. 15 januari 2013;
– de brief met bijlagen van de gemachtigde van Vifor d.d. 15 januari 2013;
– de brief van de gemachtigde van Pharmacosmos d.d. 16 januari 2013;
– e-mail d.d. 17 januari 2013 waarin beslissing van voorzitter is meegedeeld dat het verzoek van de zijde van Pharmacosmos om een derde partij in het geding toe te laten eerst ter zitting wordt behandeld;
– de pleitaantekeningen van de gemachtigde van Pharmacosmos, voor zover voorgedragen ter zitting van 22 januari 2013 (tot en met alinea 15 op pagina 5);
– de pleitaantekeningen (3 onderdelen) van de gemachtigde van Vifor d.d. 22 januari 2013.
De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier ingelast.
De Codecommissie heeft de klacht in kort geding behandeld ter zitting van 22 januari 2013 te Gouda. Ter zitting was namens Pharmacosmos aanwezig [vertegenwoordigers A en B], bijgestaan door prof. mr. Schutjens voornoemd.
Namens Vifor waren aanwezig [vertegenwoordigers C en D], bijgestaan door mr. ir. Heezius voornoemd, alsmede door mr. J.R. van Manen, advocaat te Gorinchem.
2. De vaststaande feiten
2.1 Voor de beslissing kan van de volgende -tussen partijen niet omstreden- feiten worden uitgegaan.
2.2 Pharmacosmos en Vifor zijn ondernemingen die zich bezighouden met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen.
2.3 Pharmacosmos is houder van de handelsvergunning van Monofer (werkzame stof: ijzermaltoside-1000). Dit geneesmiddel wordt in Nederland gedistribueerd via Cablon Medical. Monofer is geïndiceerd voor de behandeling van ijzergebreksanemie in de volgende gevallen: – als orale ijzerpreparaten geen enkel effect hebben of niet gebruikt kunnen worden;
– als er een klinische noodzaak is ijzer snel toe te dienen.
2.4 Vifor is houder van de handelsvergunning voor Ferinject (werkzame stof : ijzercarboxymaltose) en brengt dit geneesmiddel in Nederland ook op de markt. Ferinject is geïndiceerd voor de behandeling van ijzerdeficiëntie, als orale ijzerpreparaten geen effect hebben of niet gebruikt mogen worden.
2.5 Zowel Monofer als Ferinject zijn uitsluitend op recept verkrijgbaar.
2.6 Vifor heeft in het najaar van 2012 een folder over Ferinject verspreid onder beroepsbeoefenaren, waarin reclame voor het geneesmiddel wordt gemaakt.
3. De klacht van Pharmacosmos
3.1 De klacht van Pharmacosmos is gericht tegen (nader in het klaagschrift genoemde) uitingen van Vifor voor het geneesmiddel Ferinject in voormelde folder. Volgens Pharmacosmos zijn de uitingen misleidend en in strijd met de artikelen 4.3, 4.4, 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.7 en 5.8 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame (hierna: Gedragscode). Tevens hanteert Vifor claims die de Codecommissie eerder heeft verboden (in de uitspraak van de Codecommissie van de CGR van 30 november 2011, K11.006/008), aldus Pharmacosmos.
3.2 In reactie op de door Vifor opgeworpen formele verweren heeft Pharmacosmos voor zover relevant met het oog op de hierna volgende uitspraak, het volgende – samengevat- gesteld.
3.2.1 De gemachtigde van Pharmacosmos heeft kort opgesomd in welke relatie zij en haar kantoorgenoot tot de CGR staan, dan wel hebben gestaan. Daarin ligt naar de mening van de gemachtigde van Pharmacosmos echter geen enkele aanleiding om aan de onpartijdigheid van de Codecommissie te twijfelen.
3.2.2 Pharmacosmos heeft erop gewezen dat Vifor in de onderhavige procedure weliswaar stelt niet vrijwillig te verschijnen, maar dat Vifor eerder de bevoegdheid van de CGR heeft erkend, namelijk in de procedure die zij zelf vorig jaar tegen Cablon heeft aangespannen (K11.006/008). De al dan niet vrijwillige verschijning van Vifor staat volgens Pharmacosmos er overigens niet aan in de weg dat de Codecommissie een oordeel geeft over de klacht.
3.2.3 Pharmacosmos betwist de stelling van Vifor dat zij, als buitenlands bedrijf geen klacht zou kunnen indienen. Pharmacosmos wijst op de letterlijke tekst van artikel 10.2 van het Reglement waarin staat dat “een ieder” een klacht kan indienen. Het reglement kent op dat punt geen beperkingen, aldus Pharmacosmos. Zij verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Codecommissie (K04.11) waarin de Codecommissie zich op grond van artikel 30 jo. artikel 10.1 van het Reglement bevoegd achtte te oordelen over een klacht ingediend tégen een niet bij Nefarma aangesloten bedrijf. Eenzelfde redenering als in die uitspraak kan volgens Pharmacosmos worden gevolgd als het, zoals in dit geval, gaat om een klacht ingediend dóór een bedrijf dat niet bij Nefarma is aangesloten organisatie of in het buitenland is gevestigd.
3.2.4 Pharmacosmos betwist ook de juistheid van de stelling van Vifor, dat Vifor, indien zij het niet eens zou zijn met de uitspraak (eventueel in beroep) van de CGR, de zaak aan de Deense rechter zou moeten voorleggen. Ingevolge het bepaalde in artikel 58 Reglement kan de partij die het niet eens is met een uitspraak van de Commissie van Beroep een vordering instellen bij de gewone rechter, strekkende tot onverbindend verklaring. Pharmacosmos stelt niet in te zien waarom de Nederlandse rechter zich niet bevoegd zou verklaren. Desalniettemin heeft zij, bij wijze van pragmatische oplossing voor het door Vifor in dit verband gestelde probleem, voorgesteld dat Cablon in de onderhavige procedure mede als formele procespartij zou worden toegelaten. Bij brief van 15 januari 2013 is verzocht Cablon als mede-klagende partij toe te laten. Bij brief van 16 januari 2013 is door de gemachtigde van Pharmacosmos bevestigd dat Cablon zich geheel conformeert aan de stellingen die Pharmacosmos in de procedure inneemt.
3.2.5 Pharmacosmos heeft tenslotte in reactie op een stelling van Vifor dat zij geen rechtstreeks en evenmin een spoedeisendheid belang zou hebben betoogd dat zij, als houder van de handelsvergunning voor Monofer rechtstreeks in haar belangen wordt getroffen door de gewraakte uitingen van Vifor voor haar geneesmiddel Ferinject en dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen.
4. Het verzoek van Pharmacosmos
Pharmacosmos verzoekt -kort gezegd- de Codecommissie bij beslissing in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Vifor te bevelen het gebruik van de gewraakte claims te staken en aan de beroepsbeoefenaren aan wie zij de genoemde folder heeft gestuurd een rectificatiebrief te sturen, een en ander met veroordeling van Vifor in de kosten van de procedure.
5. Het verweer van Vifor
5.1 Vifor heeft primair diverse formele verweren gevoerd. Zij heeft daartoe, voor zover relevant met het oog op de hierna vermelde uitspraak, het volgende – samengevat- gesteld.
5.1.1 Vifor ziet zich genoodzaakt tegen de klacht en de door Pharmacosmos gevraagde maatregelen verweer te voeren, maar verschijnt niet vrijwillig. Vifor is geen lid van één van de bij de stichting CGR aangesloten brancheverenigingen.
5.1.2 Vifor verzoekt de Codecommissie in de eerste plaats om de klacht van Pharmacosmos niet in behandeling te nemen vanwege de schijn van partijdigheid als gevolg van de relatie tussen de gemachtigde van Pharmacosmos (en haar kantoorgenote) en de CGR, althans de nauwe betrokkenheid van dezen met de CGR. Vifor heeft ter onderbouwing daarvan uitvoerig toegelicht dat er diverse connecties zijn (geweest) tussen de gemachtigde van Pharmacosmos en haar kantoorgenote enerzijds en het bestuur en het secretariaat van de CGR anderzijds.
5.1.3 Vifor verzoekt de Codecommissie vervolgens om zich onbevoegd te verklaren van de klacht kennis te nemen, althans Pharmacosmos in haar klacht niet ontvankelijk te verklaren, omdat Pharmacosmos een buitenlandse rechtspersoon is en omdat Vifor geen lid is van één van de bij de stichting CGR aangesloten brancheverenigingen.
Ter onderbouwing daarvan stelt Vifor dat Pharmacosmos als buitenlandse rechtspersoon niet zelf een klacht kan indienen.
Voorts stelt zij dat een uitspraak van de Codecommissie (ook in kort geding) dient te worden opgevat als een bindend advies zoals geregeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De uitspraak van de Commissie van Beroep geldt als een in hoogste ressort gegeven bindend advies (artikel 57 Reglement). In artikel 58 lid 1 van het Reglement is bepaald dat een partij, indien zij een beslissing van de Commissie van Beroep zou wensen te vernietigen, zich daarvoor tot de gewone rechter dient te wenden. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:904 lid 1 BW kan de burgerlijke rechter een dergelijke beslissing echter slechts vernietigen indien gebondenheid aan die beslissing in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming ervan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De burgerlijke rechter kan dus slechts marginaal toetsen; de zaak kan niet opnieuw integraal door de burgerlijke rechter worden beoordeeld. Bovendien kan de burgerlijke rechter pas dan aan de marginale toetsing van het bindend advies toekomen als de partij die vernietiging vraagt, aantoont daardoor schade te hebben geleden. Voor de partij tegen wie bij de CGR een klacht is ingediend is de toegang tot de rechter aldus in zeer grote mate beperkt. Dat is, voor zover die partij zich niet vrijwillig aan de jurisdictie van de CGR onderwerpt, in strijd met artikel 17 van de Grondwet, waarin het fundamentele recht voor Nederlandse onderdanen is vastgelegd dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent, alsmede met artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), waaruit eveneens een dergelijk grondrecht op toegang tot de overheidsrechter voortvloeit.
5.1.4 Doordat Pharmacosmos een buitenlandse rechtspersoon is wordt, aldus Vifor, door de niet vrijwillige onderwerping aan CGR -procedures bovendien nog een ander fundamenteel recht geschonden dat een gedaagde in het civiele procesrecht heeft, namelijk het recht om te worden gedagvaard voor de rechtbank van de eigen woonplaats (artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, artikel 2 EEX verordening/verdrag). Als Vifor immers een door
de CGR in deze zaak gegeven bindend advies wenst te laten toetsen door een civiele rechter, zal zij Pharmacosmos moeten dagvaarden voor de rechter van de “woonplaats” van Pharmacosmos, te weten de Deense rechter. Dat zou leiden tot de -mede gelet op het normerende karakter van de CGR-uitspraken- onwenselijke situatie dat een buitenlandse rechter, in dit geval de Deense rechter, het laatste woord zou spreken over wat in het kader van het geneesmiddelenrecht in Nederland wel en niet rechtens is en zou ook in strijd zijn met de bedoeling en de rechtvaardiging van de zelfregulering.
5.1.5 De hiervoor genoemde bezwaren kunnen niet worden ondervangen door de door Pharmacosmos voorgestelde “oplossing” om Cablon alsnog als medeklager in de procedure toe te laten, nog afgezien van het feit dat Vifor ook om andere redenen bezwaar heeft tegen die eventuele toelating in dit stadium van de procedure.
5.1.6 Meer subsidiair verzoekt Vifor de Codecommissie om Pharmacosmos niet ontvankelijk te verklaren wegens gebrek aan belang, althans wegens gebrek aan spoedeisend belang van Pharmacosmos. Omdat Pharmacosmos zelf in Nederland geen geneesmiddelen verhandelt heeft zij als bedrijf geen rechtstreeks belang bij de klacht.
Daarnaast betreft de klacht uitingen waarover reeds eerder door de CGR een oordeel is gegeven, dan wel waaraan Vifor reeds is tegemoet gekomen. Bovendien betreft de klacht een uiting die slechts eenmalig is gedaan in september 2012.
Tenslotte stelt Vifor dat niet gemotiveerd is gesteld dat de beweerde claims onjuist of misleidend zijn.
5.2 Vifor heeft subsidiair inhoudelijk verweer gevoerd tegen de klacht van Pharmacosmos en geconcludeerd tot ongegrondverklaring daarvan en afwijzing van de door Pharmacosmos gevraagde maatregelen.
6. Het oordeel van de Codecommissie
Verzoek van Vifor de klacht niet in behandeling te nemen
6.1. Vifor heeft de Codecommissie in de eerste plaats verzocht de klacht niet in behandeling te nemen vanwege de schijn van partijdigheid als gevolg van de relatie die volgens Vifor bestaat tussen de gemachtigde van Pharmacosmos en haar kantoorgenote en de CGR.
Een verzoek tot wraking is niet ingediend.
6.1.1 In aanmerking genomen dat zijdens Vifor geen wraking is verzocht, ziet de Codecommissie, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen evenwel aanleiding het volgende te overwegen.
6.1.2 In wezen verzoekt Vifor de Codecommissie zich in deze zaak te verschonen en leiden haar stellingen ertoe dat de gehele Kamer van de Codecommissie zich zou dienen te verschonen, in welk verband er -ware er een wrakingsverzoek- zelfs, mede gelet op het reglement- geen mogelijkheid tot beoordeling daarvan zou zijn.
Een dergelijk verstrekkend betoog tot wraking van een geheel college, de gehele Codecommissie, zou niet in overeenstemming zijn met hetgeen rechtens mogelijk en geaccepteerd is, tenzij extreme omstandigheden aan de orde zouden zijn waardoor voor alle individuele leden van -in deze- de Codecommissie, daartoe gronden aanwezig zouden zijn.
Zodanige omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Het gegeven dat de gemachtigde van Pharmacosmos en haar kantoorgenote in het verleden op verschillende manieren betrokken zijn geweest bij de CGR levert naar het oordeel van de Codecommissie op zichzelf niet zodanige feiten of omstandigheden op. Deze omstandigheden, de zijdens Vifor gestelde relaties van de gemachtigde van Pharmacosmos met bestuur en/of secretariaat van de CGR kunnen -anders gezegd- nu eenmaal niet worden geacht gericht te zijn tegen de individuele leden van (deze Kamer van) de Codecommissie.
Waar ten aanzien van een of meer van de individuele leden van (deze Kamer van) de Codecommissie evenmin feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of aangedragen die, ingevolge het bepaalde in artikel 14.3 van het Reglement, een grond voor wraking zou kunnen opleveren -geen van de leden van de Codecommissie heeft enig persoonlijk en/of zakelijk belang bij de onderhavige zaak-, en de Codecommissie in onafhankelijkheid -van bestuur en/of secretariaat van de CGR- oordeelt en beslist (zie onder meer art.23.2 Reglement), ziet de Codecommissie dan ook geen aanleiding zich in deze te verschonen.
Bevoegdheid van de Codecommissie
6.2 Met betrekking tot de stelling van Vifor dat Pharmacosmos, als buitenlandse rechtspersoon geen klacht kan indienen, overweegt de Codecommissie dat zowel artikel 10 als artikel 30 van het Reglement bepalen dat “een ieder” een klacht kan indienen als in artikel 10 bedoeld. Op geen enkele wijze is de kring van (rechts-)personen die een klacht kunnen indienen beperkt. Het feit dat Pharmacosmos een buitenlandse rechtspersoon is staat er naar het oordeel van de Codecommissie dan ook niet aan in de weg dat zij een klacht kan indienen. De klacht heeft (beweerdelijk) betrekking op “enigerlei handelen of nalaten in strijd met het bepaalde in de Gedragscode door vergunninghouders” als in artikel 10.1 bedoeld. Daarmee is de bevoegdheid van de Codecommissie om van de klacht kennis te nemen en daarover een oordeel uit te spreken, gegeven.
Ontvankelijkheid van de klacht
6.3 Met betrekking tot de door Vifor bepleite niet ontvankelijkheid wegens schending van fundamentele rechten van Vifor overweegt de Codecommissie als volgt.
6.3.1 De Codecommissie is als een vorm van zelfregulering in het leven geroepen door de branche-organisaties uit de gezondheidszorg en farmaceutische industrie die zijn aangesloten bij de CGR. Tegen een uitspraak van de Codecommissie staat ingevolge het Reglement hoger beroep open bij de Commissie van Beroep. Een uitspraak van de Codecommissie, dan wel, na beroep, van de Commissie van Beroep, geldt als een bindend advies in de zin van de artikelen 7:900 en volgende van het Burgerlijk Wetboek (BW). Artikel 7:904 BW bepaalt dat een dergelijk bindend advies vernietigbaar is, indien gebondenheid aan de beslissing van een partij of van een derde in verband met inhoud of wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
6.3.2 Vaststaat dat Vifor geen lid is van een van de bij de CGR aangesloten branche-organisaties. Zij heeft zich dus niet en is ook niet via het lidmaatschap van een van die organisaties geconformeerd aan de rechtsmacht van de Codecommissie in zaken als de onderhavige. Vifor heeft voorts expliciet gesteld dat zij in deze zaak niet vrijwillig verschijnt.
Zij geeft daarmee aan dat zij zich ook in deze zaak niet wenst te conformeren aan een door de Codecommissie te geven beslissing.
6.3.3 De Codecommissie is, mét Vifor, -en om navolgende redenen anders dan voorheen- van oordeel dat zij niet onvrijwillig kan worden gebonden aan een bindend advies. Artikel 17 van de Grondwet staat daaraan in de weg, nu daarin is bepaald dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent; een grondrecht dat een ieder toegang geeft tot de (bij wet ingestelde) rechter. Daarenboven zou dat in strijd zijn met artikel 6 EVRM. Dat artikel geeft immers niet enkel -aldus vaste rechtspraak van het Hof EVRM- een recht op toegang tot die rechter, de toegang tot de rechter mag ook niet zodanig worden beperkt dat die in zijn kern wordt aangetast en moet in effect ook onbeperkt en onbelemmerd zijn. Daarmee strookt niet een in omvang beperkte rechterlijke toetsing. De overheidsrechter dient de bevoegdheid te hebben alle voor de beoordeling van het geschil relevante feiten en kwesties te onderzoeken. Dat nu zou -gezien het karakter (van bindend advies) van de uitspraak van de Codecommissie- niet het geval zijn indien de beslissing van de Codecommissie aan de overheidrechter zou worden voorgelegd.
Immers, weliswaar kan Vifor, zoals Pharmacosmos heeft betoogd, de beslissing van de Codecommissie door de overheidsrechter onverbindend laten verklaren, indien zij het niet eens is met die beslissing, maar die rechter kan, ingevolge het bepaalde in het hierboven aangehaalde artikel 7:904 BW die beslissing slechts marginaal toetsen. De rechter kan de klacht derhalve niet in volle omvang opnieuw inhoudelijk beoordelen. Daarmee is naar het oordeel van de Codecommissie de mogelijkheid voor Vifor om de zaak door de “overheidsrechter” te laten beoordelen zodanig beperkt dat haar in voormelde artikelen gewaarborgde recht op onbelemmerde toegang tot de rechter zou worden geschonden.
6.3.4 Aan Pharmacosmos kan worden toegegeven dat Vifor in een eerdere procedure zelf een klacht bij de Codecommissie heeft ingediend en daarmee, in die zaak, dus wel de rechtsmacht van de Codecommissie heeft erkend. Dat staat evenwel niet in de weg aan hetgeen hiervoor is overwogen. Vifor heeft zich in die zaak vrijwillig aan de beslissingsbevoegdheid van de Codecommissie geconformeerd, zodat in die zaak geen sprake is van schending van voormeld grondrecht. Men kan vinden dat Vifor niet consequent is en in deze zaak een gelegenheidsargument hanteert, maar dat laat onverlet dat het haar vrijstaat in deze zaak een ander standpunt in te nemen en zich in deze zaak niet vrijwillig aan het oordeel van de Codecommissie te onderwerpen.
6.3.5 Op grond van vorenstaande overwegingen komt de Codecommissie tot de conclusie dat Pharmacosmos in haar klacht niet ontvankelijk moet worden verklaard. Aan een oordeel op alle andere door partijen opgeworpen formele en inhoudelijke kwesties komt de Codecommissie dientengevolge niet toe.
Procedurekosten
6.4 Met betrekking tot de kosten van de procedure overweegt de Codecommissie dat artikel 28.1 Reglement bepaalt dat de partij die in strijd met de Gedragscode heeft gehandeld wordt veroordeeld tot vergoeding van de procedurekosten, zijnde een vast bedrag dat jaarlijks door de Stichting CGR wordt vastgesteld en gepubliceerd. Artikel 28.2 Reglement bepaalt dat in aanvulling daarop de Codecommissie kan bepalen dat die partij tevens het door de klager verschuldigde griffiegeld geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden.
6.4.1 In dit geval is de Codecommissie aan een oordeel of Vifor in strijd met de Gedragscode heeft gehandeld niet toegekomen, zodat er op basis van deze artikelen geen grond is voor een veroordeling van Vifor in de kosten. De Codecommissie, die ingevolge het bepaalde in artikel 28.3 Reglement van het bepaalde in artikel 28.1 kan afwijken, ziet ook geen aanleiding om Pharmacosmos, als de niet ontvankelijk verklaarde partij, in de procedurekosten als bedoeld in artikel 28.1 te veroordelen. Pharmacosmos kon immers, ten tijde van het indienen van de klacht niet weten en hoefde redelijkerwijs ook geen rekening te houden met de mogelijkheid dat Vifor zich niet vrijwillig aan de rechtsmacht van de Codecommissie zou willen onderwerpen; temeer niet omdat Vifor dat in een eerdere procedure wel had gedaan.
De Codecommissie zal Pharmacosmos daarom alleen veroordelen tot betaling van het ingevolge artikel 11 Reglement verschuldigde griffiegeld.
7. De beslissing van de Codecommissie in kort geding:
De Codecommissie (Kamer I) in kort geding:
– verklaart Pharmacosmos in de klacht niet ontvankelijk;
– veroordeelt Pharmacosmos tot betaling van het griffiegeld, zijnde € 1.250,- en verklaart de beslissing inzoverre uitvoerbaar bij voorraad;
Aldus gewezen te Gouda op 15 februari 2013 door mr. L.A.J. Nuijten, voorzitter, drs. J.A. Aarents en drs. C.A.Th. Janssen, leden, in aanwezigheid van mr. M.M.L.G. Zeijen-Otten, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
ID:
K12.007
Onderwerp(en):
Eisen aan reclame
Type beoordeling:
Klacht
Uitspraak:
Niet ontvankelijk
Instantie:
Codecommissie
Datum uitspraak:
15-02-2012
Het officiële document: