K03.004 Janssen Cilag/Eli Lilly

De Codecommissie CGR (Kamer I) heeft het navolgende overwogen en beslist naar aan-leiding van de klacht (CGR nummer: K03.004) op de voet van artikel 8 van het Reglement van de Codecommissie CGR van:

JANSSEN CILAG B.V.,
gevestigd te Tilburg,
verder te noemen: Janssen Cilag BV,

gericht tegen:

ELI LILLY NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Houten
verder te noemen: Eli Lilly.

1. Het verloop van de procedure

1.1. De Codecommissie heeft kennisgenomen van:

– het klaagschrift met bijlagen van mr. A.W.G. Artz, advocaat te Rotterdam, namens Janssen Cilag BV,
– het verweerschrift van mr. M.E. Wallheimer, advocaat te Amsterdam, namens Eli Lilly, met bijlagen,
– de pleitnota van mr. A.W.G. Artz.

1.2. De Codecommissie heeft de klacht behandeld ter zitting van 15 mei 2003 te Gouda. Ter zitting werd Janssen Cilag BV vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger A], bijgestaan door mr. A.W.G. Artz. Namens Eli Lilly was aanwezig [vertegenwoordiger B], bijgestaan door mr. M.E. Wallheimer. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de Codecommissie beantwoord.

2. De vaststaande feiten

2.1. Voor de beslissing in deze zaak kan van de volgende –tussen partijen niet omstreden- feiten worden uitgegaan. Zowel Janssen Cilag BV als Eli Lilly zijn ondernemingen die zich bezighouden met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen. Eli Lilly brengt onder meer het geneesmiddel Zyprexa® (werkzame stof olanzapine) in diverse vormen waaronder tabletvorm (2,5 mg, 5 mg, 7,5 mg, 10 mg en 15 mg) op de markt. Zyprexa® is geregistreerd voor de behandeling van schizofrenie en voor matig tot enig ernstige manische episode. Janssen Cilag BV brengt onder meer het geneesmiddel Risperdal® (werkzame stof risperidon) in tabletvorm (1 mg, 2 mg, 3 mg, 4 mg, 6 mg en 8 mg) en in drankvorm (1 mg-ml, 100 ml) op de markt. Risperdal® is geïndiceerd voor de behandeling van schizofrenie. Beide geneesmiddelen zijn rechtstreeks concurrerend met elkaar.

 

CGR nummer: K03.004 -2-

2.2. Bij klaagschrift van 21 november 2002 heeft Eli Lilly zich op de voet van artikel 11 van het Reglement van de Codecommissie (nader ook: het Reglement) tot de Code-commissie gewend met het verzoek op de nader in haar verzoekschrift uiteengezette gronden Janssen Cilag BV, Janssen Cilag NV en Janssen Cilag International gezamenlijk en/of ieder voor zich te bevelen:

– Met onmiddellijke ingang het openbaar maken van reclame-uitingen zoals in het verzoekschrift bedoeld, op welke wijze en in welke vorm dan ook te staken en gestaakt te houden;
– Binnen 24 uur na de uitspraak van de Codecommissie een rectificatie, zoals door Eli Lilly voorgesteld, te (laten) plaatsen op de website www.perssupport.nl alsmede op de website www.Janssen Cilag.nl, een en ander in dezelfde grootte als het oorspronkelijke persbericht en gedurende een termijn van dertig dagen en voor wat betreft de vermelding op de website www.Janssen Cilag.nl door middel van een duidelijke verwijzing op de “home page”;
– Na de uitspraak van de Codecommissie in de eerst mogelijke edities van de tijdschriften “De Psychiater” en/of “Nederlands Tijdschrift voor Psychiatrie” een door Eli Lilly voorgestelde rectificatie tekst te (laten) plaatsen ter grootte van één hele pagina;
– Janssen Cilag BV te veroordelen in de kosten van de procedure;
– De beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

2.3. Eli Lilly heeft, aldus de door haar in de kort geding-procedure gegeven toelichting, haar klacht ingediend naar aanleiding van een persbericht voor het UR-geneesmiddel Risperdal®, getiteld ‘Certain atypical antipsychotics increase diabetes risk’. Naar het oordeel van Eli Lilly is dat persbericht onder verantwoordelijkheid van Janssen Cilag NV, Janssen Cilag International NV en (met medeweten van) Janssen Cilag BV, op de hierboven genoemde website van het ANP geplaatst, heeft Janssen Cilag BV ten onrechte het persbericht, dat in strijd is met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, niet van de website laten verwijderen, en heeft Janssen Cilag BV derhalve ten onrechte het persbericht gedoogd.

De stelling dat het hiervoor bedoelde persbericht in strijd is met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame grondt Eli Lilly op de volgende 4 –hier verkort weergegeven- argumenten:
– Het gewraakte persbericht, dat onderdeel vormt van een intensieve reclame-campagne van Janssen Cilag BV voor het geneesmiddel Risperdal®, dient als reclame te worden aangemerkt in de zin van het Reclamebesluit Genees-middelen en de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, terwijl bovendien sprake is van ontoelaatbare vergelijkende reclame (vanwege strijd met het zogeheten 2-studiescriterium en het feit dat onnodig afbreuk wordt gedaan aan de waarde van andere geneesmiddelen);
– Het persbericht is geplaatst op een voor het algemeen publiek toegankelijke website. Het betreft derhalve publieksreclame voor een receptgeneesmiddel Risperdal® en dat is in strijd met artikel 3 van de Code voor Publieksreclame voor Geneesmiddelen en artikel 5 van het Reclamebesluit Geneesmiddelen;
CGR nummer: K03.004 -3-

– Het persbericht vermeldt slechts dat de data in ‘medical journal’, respec-tievelijk in ‘Journal of Clinical Psychiatry’ zijn gepubliceerd, waardoor de ontvanger de in het persbericht vermelde gegevens c.q. claims niet kan controleren en derhalve meldt het persbericht niet de in de artikelen 5.3 en 5.7. van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en de op de artikelen 11 lid 1 juncto 12 lid 1 van het Reclamebesluit Geneesmiddelen genoemde gegevens;
– Het persbericht vermeldt niet de gegevens van essentiële betekenis over het geneesmiddel, terwijl ook niet wordt verwezen naar de 1B-tekst en zulks is in strijd met de artikelen 5.3 en 5.7. van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en artikel 11 lid 1 juncto artikel 12 lid 1 van het Reclamebesluit Genees-middelen.

2.4. De beklaagden (onder wie Janssen Cilag BV) hebben –verkort weergegeven- in kort geding ten verwere aangevoerd dat het gewraakte persbericht in oktober 2002 door Global Pharmaceutical Communications Group is opgesteld en verzonden aan diverse internationale persbureaus. Eén daarvan was PR Newswire, die het bericht niet alleen op haar eigen website (www.prnewswire.co.uk) heeft geplaatst maar ook naar diverse aan haar gelieerde internetsites met een online persarchief heeft doorgestuurd. Eén van die persarchieven betreft de site van Perssupport, een onderdeel van het ANP.

Wat betreft de inhoud van de klacht van Eli Lilly heeft Janssen Cilag BV (voor zover in deze zaak van belang) 3 juridische verweren gevoerd, te weten –kort weergegeven-:

I. Janssen Cilag BV is niet betrokken geweest bij het opstellen en/of verspreiden van het gewraakte persbericht en zij kan ook niet aan-sprakelijk worden gehouden voor de inhoud en de wijze van ver-spreiding ervan (noch voor het feit dat het bericht uiteindelijk op de site van het ANP terecht is gekomen). Bovendien kan Janssen Cilag BV het plaatsen van dergelijke berichten door derden niet tegenhouden;
II. Het onderhavige persbericht is, gelet op de wijze van versprei-ding, de inhoud, presentatie en opmaak en de wijze waarop het persbericht is te raadplegen, een voorbeeld van informatie-verschaffing en geen verkapte vorm van ‘reclame’. Er is geen sprake van ontoelaatbare vergelijkende reclame of van
oncontroleerbare reclame;
III. De Gedragscode voor Geneesmiddelenreclame alsmede de Code voor de Publieksreclame is, gelet op de wijze van verspreiding, de inhoud, presentatie en opmaak en de wijze waarop het persbericht is te raadplegen niet van toepassing. Het bericht is duidelijk inter-nationaal gericht en niet onmiskenbaar op Nederland gericht.

2.5. Bij haar beslissing in kort geding van 6 februari 2003 heeft de Codecommissie Eli Lilly niet ontvankelijk verklaard in haar klacht voor zover die gericht was tegen Janssen Cilag N.V. en Janssen Cilag International N.V. en voorts Eli Lilly in haar klacht, voor zover die gericht was tegen Janssen Cilag BV,

CGR nummer: K03.004 -4

op de in die uitspraak nader vermelde overwegingen gegrond verklaard, Janssen Cilag BV bevolen ervoor zorg te dragen dat het in het geding zijnde persbericht met onmiddellijke ingang van de website van ANP, www.perssupport.nl wordt verwijderd, Janssen Cilag BV bevolen de publicatie en/of verspreiding van bedoeld persbericht met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden alsmede in de toekomst niet langer dergelijke uitingen te verspreiden. Voorts heeft de Codecommissie Janssen Cilag BV veroordeeld in de kosten van de procedure, begroot op Euro 453. Tot slot heeft de Codecommissie haar beslissing ten aanzien van de bevelen en de veroordeling in de kosten van de procedure uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders door Eli Lilly verzochte afgewezen.

3. De klacht van Janssen Cilag BV

Gedragscode Geneesmiddelenreclame niet van toepassing

3.1. Janssen Cilag BV stelt thans –onder uitdrukkelijke verwijzing naar de inhoud van de pleitaantekeningen die door haar gemachtigde bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in het kort geding zijn overgelegd en waarvan de inhoud in deze proce-dure als ingelast wordt beschouwd – dat de Gedragscode Geneesmiddelenreclame niet van toepassing is op (althans de Nederlandse Codecommissie niet bevoegd is te oor-delen over) het internationale persbericht waartegen de klacht van Eli Lilly van 21 november 2002 zich richt en waarover de Codecommissie op 6 februari 2003 in kort geding uitspraak deed. In de visie van Janssen Cilag BV had de Codecommissie die klacht moeten afwijzen, althans had Eli Lilly (ook) in haar klacht jegens Janssen Cilag BV niet ontvankelijk moeten worden verklaard.

3.2. Janssen Cilag BV stelt in verband met het bovenstaande:

I. De Codecommissie heeft in kort geding ten onrechte geen uitspraak gedaan op haar hierboven onder 2.4.III vermelde verweer dat de Gedragscode voor Geneesmiddelenreclame alsmede de Code voor de Publieksreclame niet van toepassing is op het door Eli Lilly gewraakte persbericht;
II. De Codecommissie heeft in kort geding ten onrechte haar onder 2.4.I vermelde verweer dat het gewraakte persbericht, vanwege het ontbreken van enige vorm van betrokkenheid van Janssen Cilag BV, niet aan haar (Janssen Cilag BV) kan worden toegerekend, verworpen.

4. Het verzoek van Janssen Cilag BV

4.1. Janssen Cilag BV verzoekt de voltallige Codecommissie het hierboven geschetste geschil ten principale te behandelen en vervolgens het oordeel uit te spreken dat de Gedragscode Geneesmiddelenreclame niet van toepassing is op (althans dat de Nederlandse Codecommissie niet bevoegd is te oordelen over) het internationale persbericht waartegen de klacht van Eli Lilly van 21 november 2002 is gericht en waarover de Codecommissie op 6 februari 2003 in kort geding uitspraak deed.

CGR nummer: K03.004 -5-

Janssen Cilag BV verzoekt de Codecommissie ten gronde vast te stellen dat de klacht van Eli Lilly tegen haar had behoren te worden afgewezen, althans dat Eli Lilly in haar klacht jegens haar (Janssen Cilag BV) niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.

4.2 Janssen Cilag BV heeft uitdrukkelijk aangevoerd geen behoefte te hebben aan behan-deling door de voltallige commissie van haar opvatting dat het bewuste persbericht niet is aan te merken als reclame (zie het hierboven onder 2.4 ad II weergegeven verweer). In de ogen van Janssen Cilag BV betreft dit een zeer feitelijke beoordeling van het bewuste persbericht. Ook al komt zij in deze tot een ander oordeel dan de Codecommissie in kort geding, acht Janssen Cilag BV het niet nodig dat de Code-commissie zich op dit onderdeel ten principale uitlaat.

5. Het verweer van Eli Lilly

Ontvankelijkheid van de klacht van Janssen Cilag BV

5.1 Eli Lilly voert primair aan dat Janssen Cilag BV in haar klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In haar visie komt het door Janssen Cilag BV aan de voltallige Codecommissie gerichte verzoek in feite neer op een verkapt beroep waar Janssen Cilag BV heeft nagelaten beroep in te stellen tegen de door haar gewraakte uitspraak van de Codecommissie in kort geding.

5.2 Voor zover Janssen Cilag BV met het instellen van de onderhavige klacht beoogt een declaratoire uitspraak van de voltallige Codecommissie te verkrijgen, dient dit verzoek te stranden op het feit dat het Reglement daarin niet voorziet. De enige mogelijkheid tot het verkrijgen van een declaratoire uitspraak is de zogenaamde Adviesaanvraag als bedoeld in artikel 12 van het Reglement. De klacht van Janssen Cilag BV d.d. 27 fe-bruari 2003 is niet een dergelijke Adviesaanvraag, aldus Eli Lilly.

5.3 Janssen Cilag BV heeft nagelaten om in kort geding te bepleiten dat de onderhavige kwestie (lees: de door Eli Lilly jegens Janssen Cilag BV ingediende klacht van 21 november 2002) zodanig ingewikkeld en/of principieel is dat deze zou moeten worden verwezen naar de voltallige Codecommissie. Indien een dergelijk verweer tegen de behandeling van de klacht van Eli Lilly in kort geding succes had gehad, dan had de voltallige Codecommissie zich reglementair over de zaak kunnen buigen. Was eerder bedoeld verweer van Janssen Cilag BV daarentegen afgewezen en de klacht van Eli Lilly toegewezen, dan had Janssen Cilag BV op basis van artikel 20 van het Reglement beroep moeten instellen. Dit heeft Janssen Cilag BV echter nagelaten, waardoor zij nu in haar huidige klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aldus Eli Lilly.

5.4 Eli Lilly verzoekt de Codecommissie nota te nemen van de beperkte reikwijdte van de klacht van Janssen Cilag BV, in die zin dat Janssen Cilag BV ten principale door de voltallige Codecommissie behandeld wenst te zien haar opvatting dat de Nederlandse Gedragscode Geneesmiddelen niet van toepassing is op het onderhavige persbericht. Eli Lilly merkt in dat verband op dat –nu zulks in deze procedure door Janssen Cilag BV niet (meer) ter discussie wordt gesteld – tussen partijen vast staat dat de door

CGR nummer: K03.004 -6-

Eli Lilly bij haar verzoekschrift van 21 november 2002 gewraakte publicatie moet worden gekwalificeerd als reclame, meer in het bijzonder publieksreclame, en tevens dat sprake is van ontoelaatbare vergelijkende reclame (in verband met strijdigheid met het zogeheten ‘2-studies-criterium’).

5.5 Eli Lilly merkt voorts op dat uit de beperking van de klacht volgt dat vast staat dat, zoals de Codecommissie in kort geding heeft vastgesteld, sprake is van ontoelaatbare, vergelijkende publieksreclame en dat Janssen Cilag BV zich kennelijk ook kan vinden in het oordeel van de Codecommissie op het punt van de ontoereikende bron-vermelding respectievelijk het ontbreken van de 1B-tekst.

5.6 Wat betreft de inhoudelijke kant van de klacht stelt Eli Lilly zich op het standpunt dat de Codecommissie in kort geding bij haar beslissing van 6 februari 2003 een terecht oordeel heeft uitgesproken, zowel ten aanzien van de toepasselijkheid van de Gedrags-code Geneesmiddelen als ten aanzien van het aan Jansen-Cilag BV toe te rekenen handelen in strijd met die Gedragscode.

5.7 Tot slot wijst Eli Lilly erop dat Janssen Cilag BV, in weerwil van de in kort geding gegeven uitspraak, de gewraakte reclameboodschap (het persbericht) niet van de website heeft laten verwijderen, hetgeen met een simpel telefoontje met het ANP had kunnen worden gerealiseerd.

5.8 Concluderend stelt Eli Lilly dat Janssen Cilag BV niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht c.q. dat die klacht ongegrond moet worden verklaard.

6. De overwegingen van de Codecommissie

6.1 Krachtens artikel 8.1 van het Reglement van de Codecommissie en de Commissie van Beroep van de Stichting CGR heeft de Codecommissie tot taak kennis te nemen van en een oordeel uit te spreken over klachten die bij haar zijn ingediend met betrekking tot enigerlei handelen of nalaten in strijd met het bepaalde in de Gedragscode door vergunninghouders of hun artsenbezoekers of vertegenwoordigers, respectievelijk beroepsbeoefenaren.

6.2 De Codecommissie is van oordeel dat de door Janssen Cilag BV aan haar ter beoor-deling voorgelegde klacht niet een klacht is als bedoeld in artikel 8.1. van het Reglement. Immers, de klacht richt zich zowel wat betreft haar bewoordingen als wat betreft haar strekking niet tot ‘enigerlei handelen of nalaten in strijd met het bepaalde in de Gedragscode door een vergunninghouder of haar artsenbezoekers of vertegen-woordigers, respectievelijk beroepsbeoefenaren’ maar tegen het in kort geding gegeven oordeel van de Codecommissie omtrent de gegrondheid van de klacht van Eli Lilly. Janssen Cilag moet derhalve op grond van het in artikel 8.1 van het Reglement bepaalde niet ontvankelijk in haar verzoek geacht worden.

 

CGR nummer: K03.004 -7-

Op verkeerde been gezet?

6.3 Janssen Cilag BV heeft ter zitting nog betoogd dat zij door het door de secretaris namens de voorzitter van de Codecommissie aan haar verzonden faxbericht van 14 februari 2003 op het verkeerde been is gezet, in die zin dat zij heeft begrepen – en mogen begrijpen – dat zij ontvankelijk zou zijn in haar verzoek wanneer zij die in een bodemprocedure bij de voltallige Codecommissie aanhangig zou maken.

Met betrekking tot deze klacht overweegt de Codecommissie het volgende:

6.4 Mr. A.W.G. Artz heeft zich bij faxbericht van 12 februari 2003 tot de voorzitter van de CGR gewend met het verzoek de in kort geding gegeven uitspraak d.d. 6 februari 2003 aan te vullen, althans alsnog het oordeel uit te spreken dat het verweer van Janssen Cilag BV, dat de Gedragscode voor de Geneesmiddelenreclame alsmede de Code voor de publieksreclame in casu op het persbericht niet van toepassing is, doel treft. In dat verband stelt mr. A.W.G. Artz dat de Codecommissie in kort geding zich ten onrechte niet over dat verweer heeft uitgelaten en dat dit een onbedoelde omissie betreft. Janssen Cilag besluit dit schrijven met de volgende passage:

“Janssen Cilag beseft dat zij in hoger beroep kan komen van het kort geding vonnis (uiterlijk op maandag 17 februari a.s.) of dat zij de zaak ten gronde aan de Codecommissie kan voorleggen (op grond van artikel 11.6 van het reglement brengt een beslissing bij voorraad immers geen nadeel toe aan een eventuele behandeling ten principale van de betreffende klacht door de voltallige Commissie). Janssen Cilag vraagt zich echter af of het noodzakelijk is dat deze formele wegen moeten worden bewandeld, nu in dit geval zo eenduidig blijkt dat de Codecommissie in kort geding kennelijk het voornoemde verweer over het hoofd heeft gezien en het niet honoreren van dit verweer eenduidig zou leiden tot een breuk met het door de Stichting CGR gepubliceerde beleid. Janssen Cilag verzoekt de Codecommissie derhalve alsnog te beslissen op dit verweer en partijen van deze beslissing zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen. Het zal partijen wellicht een procesgang besparen indien de Codecommissie bewilligt in dit pragmatische verzoek van Janssen Cilag B.V.”

6.5 Bij faxbericht van 14 februari 2003 heeft de secretaris van de CGR namens de voorzitter, mr. M. de Boer, aan mr. A.W.G. Artz geschreven: ”Zoals u in uw brief heeft aangegeven bestaat de mogelijkheid in beroep te komen tegen een uitspraak van de Codecommissie op grond van artikel 21 van het Reglement van de Codecommissie en de Commissie van Beroep van de Stichting CGR. Tevens kunt u, zoals u hebt aangegeven (onderstreping door de Codecommissie), een bodemprocedure starten.

De Codecommissie ziet, gezien het bovenstaande, geen mogelijkheid in te gaan op uw verzoek”.

 

 

CGR nummer: K03.004 -8-

6.6 Zoals uit voornoemde brief van Janssen Cilag blijkt, betreft het daarin vervatte verzoek niet een verzoek aan de Codecommissie de kwestie ten principale te behandelen of zich uit te laten omtrent de ontvankelijkheid van een eventueel daartoe strekkend verzoek van Janssen Cilag, maar slechts een verzoek aan de Codecommissie de eerder gedane uitspraak in kort geding aan te vullen respectievelijk te wijzigen. Bovengenoemde brief van de secretaris kan dan ook slechts geacht worden een beslissing te bevatten op dit laatste verzoek en niet een bindend oordeel van de Voorzitter van de Codecommissie omtrent de ontvankelijkheid van een eventueel door Janssen Cilag in te dienen verzoek de kwestie ten principale te behandelen nu om dit laatste niet was verzocht. Hierbij zij nog daargelaten dat het Reglement niet voorziet in een procedure waarbij de Voorzitter op deze wijze op een dergelijk verzoek zou kunnen beschikken. De secretaris heeft met de gewraakte passage in zijn brief Janssen Cilag slechts willen wijzen op een andere procedure om het verzoek aan een oordeel te onderwerpen. Het blijft echter uitsluitend de verantwoordelijkheid van de betreffende partij de juiste procedurele weg te kiezen. De Codecommissie ziet in de hierboven bedoelde correspondentie dan ook geen aanleiding haar oordeel (zie 6.2) dat Janssen Cilag BV niet-ontvankelijk is in het onderhavige verzoek, te wijzigen.

Artikel 11.6 van het Reglement

6.7 Janssen Cilag BV heeft voorts nog aangevoerd dat artikel 11.6 van het Reglement uitdrukkelijk bepaalt dat de beslissing in kort geding geen nadeel toebrengt aan een eventuele behandeling ten principale van de betreffende klacht door de voltallige Codecommissie waaruit zou volgen dat het Reglement, evenals bij een normale civiele procedure, niet uitsluit dat partijen bij een klacht in kort geding de zaak nogmaals in een bodemprocedue aan de voltallige Codecommissie voorleggen.

6.8 De Codecommissie deelt deze visie van Janssen Cilag BV niet. De laatste volzin van artikel 11.6 van het Reglement van de Codecommissie en de Commissie van Beroep bepaalt: “De beslissing bij voorraad brengt geen nadeel toe aan een eventuele behan-deling ten principale van de betreffende klacht door de voltallige Codecommissie”.

Deze bepaling betekent naar het oordeel van de Codecommissie slechts dat een door de Codecommissie in kort geding gegeven oordeel slechts een voorlopig oordeel betreft en dus niet bindend is voor een oordeel van de Codecommissie omtrent een klacht die ten principale aan de voltallige Codecommissie wordt voorgelegd en daar- mee niets zegt over de mogelijkheid van een beklaagde partij in een kort geding procedure om een verzoek ten principale aan de Codecommissie voor te leggen.

Naar het oordeel van de Codecommissie kan de ontvankelijkheid van een klacht of verzoek de zaak ten principale te beoordelen slechts gevonden worden in het bepaalde in artikel 8.1 van het Reglement en beoogt artikel 11.6 van het Reglement, anders dan Janssen Cilag BV meent, geenszins de in artikel 8.1. omschreven taak van de Codecommissie op enigerlei wijze uit te breiden, in die zin dat de Codecommissie aan dat artikel de bevoegdheid zou kunnen ontlenen ook een klacht of verzoek van een –gewezen- beklaagde partij in kort geding ontvankelijk te verklaren wanneer deze klacht of dit verzoek zich niet (mede) richt tegen enigerlei handelen of nalaten in strijd

CGR nummer: K03.004 -9-

met het bepaalde in de Gedragscode door vergunninghouders of hun artsenbezoekers of vertegenwoordigers, respectievelijk beroepsbeoefenaren.

6.9 De Codecommissie realiseert zich dat uit het hierboven weergegeven oordeel volgt, anders dan in een gewone civiele procedure het geval zou zijn, dat -behoudens de mogelijkheid voor de beklaagde partij om in kort geding op de voet van artikel 11.4 onder c. van het Reglement van de Codecommissie en de Commissie van Beroep de Codecommissie CGR te verzoeken de klacht door te verwijzen naar de voltallige Codecommissie- de facto alleen de klagende partij een oorspronkelijk in kort geding behandelde klacht in een procedure ten principale bij de voltallige Codecommissie kan voorleggen wanneer de beklaagde partij niet (tevens) een klacht heeft als omschreven in artikel 8.1 van het Reglement. Noch uit het bepaalde in het Reglement, noch uit de strekking daarvan vloeit echter naar het oordeel van de Codecommissie voort dat de Stichting CGR de in het Reglement beschreven procedures in alle opzichten gelijk heeft willen stellen met de gewone civiele rechtsgang. Het Reglement biedt de Codecommissie derhalve geen ruimte ter zake anders te oordelen.

6.10 Naar het oordeel van de Codecommissie stond op grond van het bepaalde in het Reglement voor Janssen Cilag tegen de beslissing van de Codecommissie in kort geding slechts de weg open van beroep bij de Commissie van Beroep ingevolge artikel 19.2 van het Reglement.

7. De kosten van de procedure

Nu Janssen Cilag niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar klacht, dienen de kosten van de procedure voor haar rekening te blijven.

8. De beslissing van de Codecommissie

De Codecommissie (Kamer 1):

Verklaart Janssen Cilag BV niet-ontvankelijk in haar klacht;

Veroordeelt Janssen Cilag BV in de kosten van deze procedure ad Euro 1.000.

Aldus gewezen te Gouda op 15 mei 2003 door mr. M.V. van der Storm, voorzitter, de heer M.F. Bareiss, de heer P. Klinkhamer, de heer G.B.E. Baron van Till en mevrouw L.E Visser, leden, in aanwezigheid van J.A.J. van den Boom, griffier.

ID:

K03.004

Onderwerp(en):

Type beoordeling:

Klacht

Uitspraak:

Niet ontvankelijk

Instantie:

Codecommissie

Datum uitspraak:

15-05-2003

Het officiële document:

Print deze uitspraak