Filter uitspraken
[fusion_widget_area name=”avada-slidingbar-widget-1″ title_size=”” title_color=”” hue=”” saturation=”” lightness=”” alpha=”” background_color=”” padding_top=”” padding_right=”” padding_bottom=”” padding_left=”” margin_top=”” margin_right=”” margin_bottom=”” margin_left=”” hide_on_mobile=”small-visibility,medium-visibility,large-visibility” class=”” id=”” /]

We werken nog aan het invoeren en bewerken van de weergave van de uitspraken.

Sorteren
[fusion_widget_area name=”avada-custom-sidebar-slidingbarwidgetarea3″ title_size=”” title_color=”” hue=”” saturation=”” lightness=”” alpha=”” background_color=”” padding_top=”” padding_right=”” padding_bottom=”” padding_left=”” margin_top=”” margin_right=”” margin_bottom=”” margin_left=”” hide_on_mobile=”small-visibility,medium-visibility,large-visibility” class=”” id=”” /]
  • Datum: 27-11-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 03-11-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 24-09-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Kosteloze verstrekking van geneesmiddelen, Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 28-10-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 30-10-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Niet ontvankelijk
  • Datum: 02-04-2003
    Onderwerp: Bonussen en kortingen, Eisen aan reclame, Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 02-07-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 07-07-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 15-05-2003
    Onderwerp:
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Niet ontvankelijk
  • Datum: 11-04-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 15-10-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd
  • Datum: 17-09-2003
    Onderwerp:
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak deels bekrachtigd, deels vernietigd
  • Datum: 08-05-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd
  • Datum: 14-07-2003
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd
  • Datum: 12-05-2004
    Onderwerp: Dienstverlening, Bonussen en kortingen, Samenkomsten in Nederland
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ongegrond
  • Datum: 07-01-2004
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 06-02-2004
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: Ongegrond
  • Datum: 21-01-2004
    Onderwerp: Vergelijkende reclame, Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: Ongegrond
  • Datum: 07-01-2004
    Onderwerp: Bonussen en kortingen, Eisen aan reclame, Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond
  • Datum: 11-02-2004
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak vernietigd
  • Datum: 15-10-2013
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van MSD is gericht tegen een aantal uitingen van Alcon voor haar geneesmiddelen Travatan® en DuoTrav®. Het gaat om een brief van Alcon van 26 november 2012, overlegd als productie M3, welke aan oogartsen is verzonden met daarin vermeld de tekst “Daarom melden wij u graag dat het patent op Travatan® en DuoTrav®, geconserveerd met Polyquad®, geldt tot 2029” alsmede om uitingen met de claims “Unieke combinatie effectiviteit tolerantie gebruiksgemak”, “Travatan®. De unieke combinatie maakt het verschil”, “Uniek product dankzij unieke combinatie van: effectiviteit tolerantie gebruiksgemak” en “Zonder BAK, met Polyquad®. Even goed getolereerd als fysiologisch serum”. MSD stelt zich op het standpunt dat de uitingen in strijd zijn met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Alcon voert gemotiveerd verweer.

    De Codecommissie is van oordeel dat de brief van Alcon in strijd is met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame nu niet is vast komen te staan dat octrooi is verleend voor de geneesmiddelen Travatan® en DuoTrav® geconserveerd met Polyquad®, tot 2029. Ten aanzien van de claims “Unieke combinatie effectiviteit tolerantie gebruiksgemak”, “Travatan®. De unieke combinatie maakt het verschil”, “Uniek product dankzij unieke combinatie van: effectiviteit tolerantie gebruiksgemak” en “Zonder BAK, met Polyquad®. Even goed getolereerd als fysiologisch serum” is de Codecommissie van oordeel dat wordt geclaimd dat Travatan® een product is met als enige de bijzondere combinatie van effectiviteit, tolerantie en gebruiksgemak. De Codecommissie is van oordeel dat niet door Alcon is aangetoond dat Travatan® op deze punten van effectiviteit, tolerantie en gebruiksgemak uniek is. De superlatieven “unieke combinatie” en “uniek product” zijn naar het oordeel van de Codecommissie onjuist, niet onderbouwd en bevorderen niet het rationele gebruik van het geneesmiddel, zodat de claims in strijd zijn met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Ook de claims “Travatan®. De unieke combinatie maakt het verschil” en “Zonder BAK, met Polyquad®. Even goed getolereerd als fysiologisch serum” zijn naar het oordeel van de Codecommissie eveneens in strijd met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    De klacht van MSD is gegrond. Een rectificatie wordt opgelegd.

  • Datum: 18-11-2014
    Onderwerp: Vergelijkende reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak deels bekrachtigd, deels vernietigd

    ALK is een onderneming die zich bezighoudt met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen en niet-geregistreerde allergeenproducten op het gebied van immunotherapie en behandeling van allergieën. AT is een onderneming die zich bezig houdt met de ontwikkeling en de productie voor de diagnostiek en behandeling van allergieën.

    AT brengt het geregistreerde geneesmiddel Pollinex® op de markt, dat is geïndiceerd voor de behandeling van IgE-gemedieerde allergie voor graspollen en/of allergische astma wanneer de symptomen worden veroorzaakt door pollen.

    Voor zover nog relevant in beroep heeft ALK een klacht gericht tegen de claim in de mailing van 10 januari 2014: “Pollinex® laat in een studie een verdraagzaamheid zien van 94%-97%1”. AT heeft deze claim onderbouwd met een referentie naar de studie van Drachenberg et al. (Allergol et Immunopathol 2003;3 1(2):77-82). ALK heeft in eerste aanleg ten aanzien van deze claim gesteld dat de studie van Drachenberg et al geen dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek betreft, maar een open-label studie, zonder controlegroep, en dat de studie van Drachenberg et al om die reden een onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing is voor voormelde claim over de verdraagzaamheid van Pollinex®. De Codecommissie heeft overwogen dat voornoemde claim naar haar oordeel onvoldoende wetenschappelijk is onderbouwd. Uit de (conclusies van de) studie van Drachenberg et al blijkt volgens de Codecommissie niet, althans onvoldoende, dat deze studie is uitgevoerd met het geneesmiddel Pollinex® van AT, zodat de resultaten van deze studie niet zonder meer aan het geneesmiddel Pollinex® kunnen worden toegeschreven.

    In beroep stelt AT dat de Codecommissie buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, nu het debat in eerste aanleg zich niet heeft toegespitst op de vraag of de studie van Drachenberg et al is uitgevoerd met het geneesmiddel Pollinex®. De Commissie van Beroep acht deze grief gegrond, nu ook ALK erkent dat dit debat in eerste aanleg niet is gevoerd. AT heeft in beroep ook gesteld dat de Codecommissie ten onrechte alle claims heeft beoordeeld naar de maatstaf van vergelijkende reclame, terwijl niet alle claims als vergelijkende reclame zijn te kwalificeren. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep kan deze grief bij gebrek aan belang niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden, nu gesteld noch gebleken is dat het oordeel van de Codecommissie anders was uitgevallen indien een andere maatstaf was toegepast.

    De Commissie van Beroep acht de klacht van ALK ten aanzien van de claim van AT over de verdraagzaamheid van Pollinex®, voor zover gebaseerd op de stellingen in eerste aanleg, onvoldoende onderbouwd en daarom ongegrond. ALK heeft in beroep nieuwe argumenten gebruikt ter onderbouwing van haar klacht, in lijn met het oordeel van de Codecommissie dat onvoldoende is gebleken dat de studie van Drachenberg et al is uitgevoerd met Pollinex®.

    De Commissie van Beroep gaat aan deze stelling voorbij, nu voor de beoordeling deskundigenonderzoek vereist is, waarvoor in het kader van het onderhavige kort geding geen plaats is, mede gelet op het late stadium van de procedure waarin de stellingen door ALK naar voren zijn gebracht.

  • Datum: 18-08-2014
    Onderwerp: Vergelijkende reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Van der Linde is gericht tegen de door MSD onder huisartsen verspreide folder in drieluikformaat “De patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) & Position statement ADA/EASD (2012)” Op de eerste en tweede pagina van deze folder wordt de patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) (hierna: de NHG-standaard) beschreven aan de hand van vijf tabellen. Op de derde en vierde pagina van deze folder wordt de patiënt centraal in Position statement ADA/EASD (2012) (hierna: Position statement) beschreven aan de hand van drie tabellen.

    In de eerste plaats heeft de Commissie van Beroep geoordeeld dat het drieluik dient te worden aangemerkt als reclame in de zin van de Gedragscode geneesmiddelenreclame. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep gaat van het drieluik een aanprijzende werking uit. Daartoe acht de Commissie van Beroep de context waarin de uiting is gedaan van belang. Producenten van DPP-remmers, zoals MSD, voeren al jaren een campagne om deze antidiabetica onder de aandacht van huisartsen te brengen. Deze DPP-4 remmers hebben in de NHG-standaard een marginale positie, terwijl DPP-4 remmers in de Position statement al in een relatief vroeg stadium van het behandelplan als mogelijk voor te schrijven medicijn staat vermeld. MSD heeft derhalve een duidelijk commercieel belang bij het als gelijkwaardige alternatieven presenteren van de NHG-standaard en de Position statement, mede gelet op het gezag dat de NHG-standaard onder huisartsen geniet en de omstandigheid dat die NHG-standaard doorgaans voor huisartsen leidend zal zijn bij de behandeling van diabetespatiënten. Ook de opmaak en presentatie van het drieluik wijst er op dat MSD in het bijzonder de Position statement, en derhalve indirect de door haar geproduceerde DPP-4 remmers, onder de aandacht van huisartsen wil brengen. Aan het voorgaande doet niet af dat de merknamen Januvia® en Janumet® niet ni het drieluik worden genoemd.

    De Commissie van Beroep is van oordeel dat het drieluik niet is aan te merken als misleidende reclame, zoals door Van der Linde is betoogd. Niet in geschil is dat het drieluik geen onjuiste informatie bevat. Gelet op de gemotiveerde betwisting van MSD, onder verwijzing naar verschillende wetenschappelijke studies, van de stelling van Van der Linde dat DPP-4 remmers nog onbewezen veilig en onbewezen effectief zijn, is naar het oordeel van de Commissie van Beroep niet vast komen te staan dat het drieluik tot irrationeel voorschrijfgedrag leidt bij huisartsen. Van vergelijkende reclame is naar het oordeel van de Commissie van Beroep geen sprake.

    Een en ander leidt tot het oordeel van de Commissie van Beroep dat Van der Linde weliswaar terecht is opgekomen tegen de uitspraak van de Codecommissie, maar dat zijn verzoeken op andere gronden alsnog dienen te worden afgewezen.

  • Datum: 13-06-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd

    De inleidende klacht van Boehringer, voor zover nog aan de orde bij de Commissie van Beroep, is gericht tegen een advertentie van Novartis voor het geneesmiddel Seebri in het Pharmaceutisch Weekblad van 18 oktober 2013. In de advertentie wordt in de kop vermeld “Veel patiënten met COPD starten de dag met weinig lucht¹” en “GEEF ZE MEER LUCHT Met 1dd Seebri® Breezhaler® 44μg”. Onder deze tekst staat een afbeelding van een man die, gekleed in een ochtendjas, geheel in een vacuüm getrokken doorzichtige plastic zak in de badkamer staat. Rechtsonder in de advertentie worden de claims “• Significante longfunctieverbetering vanaf 5 minuten na de 1e dosis, aanhoudende werking gedurende 24 uur2,3,4”, “• Reduceert exacerbaties2,3”, • Verbetert kwaliteit van leven2,3” en “Net als Onbrez® in een patiëntvriendelijke Breezhaler®5” vermeld. Boehringer meent deze uiting in strijd is met de Gedragscode geneesmiddelenreclame, nu de suggestie zou worden gewekt dat Seebri vanaf 5 minuten na de 1e dosis effect heeft op de door COPD ervaren klachten, zoals benauwdheid.

    Ten verwere heeft Novartis in de eerste plaats gesteld dat Boehringer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht, aangezien partijen afspraken zouden hebben gemaakt over de betreffende uiting, aan welke afspraken Novartis zich zou hebben gehouden. De Commissie van Beroep heeft te dien aanzien overwogen dat er weliswaar tussen partijen is gecorrespondeerd over de betreffende advertentie, maar dat niet is gebleken dat Boehringer expliciet heeft ingestemd met de uiteindelijk door Novartis gepubliceerde uiting. Alleen al daarom kan dit formele verweer van Novartis niet slagen, waarbij de Commissie van Beroep in het midden laat of de Gedragscode Geneesmiddelenreclame of het Reglement Codecommissie en Commissie van Beroep van de Stichting CGR wel een grondslag biedt voor niet-ontvankelijkverklaring van partijen op grond van afstand van recht of rechtsverwerking door (privaatrechtelijke) vaststellingsovereenkomsten.

    Met betrekking tot de klacht van Boehringer heeft de Commissie van Beroep overwogen, evenals de Codecommissie, dat de reclame-uiting in strijd is met de Gedragscode geneesmiddelenreclame. De Commissie van Beroep heeft overwogen, samengevat, dat de afbeelding een beeld oproept van een ernstig benauwde man. Doordat de in de advertentie gebruikte teksten een gevoel van urgentie oproepen, wordt naar het oordeel van de Commissie van Beroep ten onrechte de indruk gewekt dat Seebri een (snelle) oplossing biedt bij benauwdheidsklachten, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat niet wetenschappelijk is aangetoond dat een snelle verbetering van de longfunctie ook leidt tot snelle afname van benauwdheidsklachten.

    De Commissie van Beroep heeft de klacht dan ook gegrond geacht en de uitspraak van de Codecommissie bevestigd.

  • Datum: 02-03-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Merck heeft betrekking op reclame-uitingen van Biogen voor haar geneesmiddelen Tysabri® en Tecfidera®.

    Ten aanzien van de claims “krachtig effect”, “Tysabri voor een krachtig effect” en “start met Tysabri voor een krachtig effect” is de Codecommissie van oordeel dat deze claims niet zijn aan te merken als vergelijkende claims. Uit de context van de onderhavige reclame-uiting blijkt volgens de Codecommissie voor de gemiddelde lezer echter onvoldoende duidelijk op welke eigenschap van het geneesmiddel Tysabri® de term “krachtig” betrekking heeft. Bovendien wordt de term “krachtig” zodanig veelvuldig en prominent gebruikt zonder verdere duiding van de betekenis daarvan voor de behandeling van de patiënt, dat sprake is van vaag taalgebruik. De claims zijn derhalve in strijd met artikel 5.2.2.2 van de Gedragscode.

    De claims “Eén relapse vraagt om een krachtige aanpak” en “Een relapse tijdens de eerstelijnsbehandeling vraagt dan ook direct om een krachtige aanpak” berusten volgens de Codecommissie niet op de SmPC van Tysabri® en bevatten derhalve een vorm van off-label reclame. Deze claims suggereren in strijd met de SmPC dat Clinical Isolated Syndrome (CIS) patiënten die nog niet met een geneesmiddel worden behandeld en één relapse ervaren dan wel patiënten die één relapse ervaren tijdens een eerstelijnsbehandeling, direct met de behandeling met Tysabri® moeten starten, ongeacht of de gebruikelijke periode van twaalf maanden voor behandeling met eerstelijns MS geneesmiddelen is voltooid. De claims zijn derhalve in strijd met de Gedragscode.

    Ten aanzien van de claims “Meer zekerheid” en “Voorspelbare zekerheid dankzij de Stratify JCV test” is de Codecommissie van oordeel dat de claim “meer zekerheid” de suggestie wekt dat het geneesmiddel Tysabri® bij een patiënt met RRMS met zekerheid werkt en daarmee vaag is in de zin van artikel 5.2.2.2 van de Gedragscode. Hetzelfde geldt voor de claim “Voorspelbare zekerheid dankzij de Stratify JCV test”.

    De term “hoge” in de claim “Een orale therapie met een hoge effectiviteit” zonder een nadere toelichting in de reclame-uiting geeft onvoldoende duidelijkheid ten aanzien van de effectiviteit van het geneesmiddel en de betekenis ervan voor de praktijk en daarmee is aan te merken als een vage term en daarmee in strijd met de Gedragscode.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claims “In het dagelijks leven nemen wij óók geen genoegen met een half glas”, “Dus geef daarom uw patiënt met een relapse in de 1e-lijn direct het krachtige effect van Tysabri.¹,²,³” en “Met Tysabri levert u géén half werk” eveneens in strijd zijn met de artikelen 5.2.1.2 en 5.2.2.2 van de Gedragscode.

    Ten aanzien van de claim “Tysabri zorgt voor minder relapsen per jaar onafhankelijk van de baseline medicatie8” in combinatie met de daaronder weergegeven grafiek is de Codecommissie van oordeel dat deze in strijd is met de Gedragscode.

    De klacht van Merck is gegrond.

  • Datum: 24-03-2014
    Onderwerp: Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Biogen heeft betrekking op uitingen van Merck voor haar geneesmiddel Rebif®, te weten de mailing “Effectiviteit is de basis van elke behandeling” en de Update Neurologie “Multiple sclerose-behandeling scherper in kaart gebracht” van november 2014. Met Biogen is de Codecommissie van oordeel dat de claims “there is high quality evidence that both natalizumab and IFNβ-1a (Rebif®) (…) are also more effective than IFNβ-1a (Avonex®) in people with RRMS”, “IFNβ-1a (Avonex®), intravenous immunoglobulins, cyclophosphamide and long-term corticosteroids have an unfavourable risk-benefit balance for people with RRMS” en “Op basis van hoogkwalitatief bewijs, zijn natalizumab en IFNβ-1a (Rebif®) superieur ten opzichte van alle andere behandelingen bij het voorkomen van klinische relapsen in RRMS op de korte termijn (24 maanden) vergeleken met placebo” alsmede de grafische weergave van de odds ratios in de mailing “Effectiviteit is de basis van elke behandeling” zijn aan te merken als vergelijkende reclame. Ook de claims “In de paarsgewijze meta-analyse kwam naar voren dat er bewijs van hoge kwaliteit was dat natalizumab en subcutaan IFNβ-1a (44 p.g) in vergelijking met placebo effectief zijn in het voorkomen van nieuwe relapsen gedurende de eerste 24 maanden van de behandeling bij RRMS, (respectievelijk odds ratio (OR) 0,32; 95%-BI 0,24-0,43; OR 0,45, 95%-BI 0,28-0,71)”,“Deze middelen waren effectiever dan intramusculair toegediende IFNβ-1a (respectievelijk OR 0,28; 95%-BI 0,22-0,36; OR 0,19; 95%-BI 0,06-0,60)” en “Uit een literatuuronderzoek, waarin onder andere de NNT waarden van verschillende MS-middelen onderling zijn vergeleken, kwam naar voren dat subcutaan toegediende IFNβ-1a, gegeven in een hoge dosering en frequentie, een effectieve optie vormt bij de behandeling van patiënten met relapsing MS. Deze therapie blijkt, volgens prof. dr. H.P. Hartung, op de lange termijn goed verdragen te worden en een gunstig baten-risicoprofiel te hebben in vergelijking met andere vormen van IFNβ” alsmede de schematische weergave “Figuur 4. De kans voor een patiënt op één of meerdere relapsen gedurende twee jaar (OR met 95%-BI)” in de Update Neurologie van november 2014 zijn naar het oordeel van de Codecommissie aan te merken als vergelijkende claims.

    Centraal staat de vraag of de Cochrane Review van Filippini et al. van 2013 (Immunomodulators and immunosuppressants for multiple sclerosis: a network meta-analysis (Review), 2013, The Cochrane Collaboration, Published) kan worden gebruikt als wetenschappelijke onderbouwing voor vergelijkende claims voor Rebif® in de zin van de Gedragscode. Naar het oordeel van de Codecommissie voldoet de studie van Filippini van 2013 voor gebruik in een vergelijkende reclame niet aan de eis dat een dergelijk artikel peer reviewed moet zijn, zodat de vergelijkende claims in strijd met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame zijn. Ook de schematische weergaven in de reclame-uitingen zijn naar het oordeel van de Codecommissie mede om deze reden in strijd met de Gedragscode.

    De klacht van Biogen is gegrond. De Codecommissie ziet aanleiding om Merck te bevelen een rectificatiebrief te doen uitgaan.

  • Datum: 29-09-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken

    De CGR heeft een melding ontvangen.over een folder die Sanofi heeft verspreid inzake Lantus. In deze folder werd volgens de melder eenzijdig en onvolledig geciteerd uit de NHG-Standaard Diabetes Mellitus type 2.

  • Datum: 16-12-2014
    Onderwerp: Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Merck is gericht tegen uitingen voor haar geneesmiddelen Avonex® en Tysabri®, te weten het gedeelte van de websites www.avonex.nl en www.tysabri.nl, dat voor het algemeen publiek vrij toegankelijk is. Merck stelt dat deze uitingen in strijd zijn met de artikelen 5.8.9 en 5.8.12 van de Gedragscode en dat deze zijn aan te merken als verboden publieksreclame. Biogen voert gemotiveerd verweer en stelt dat de websites zogenaamde “productsites” zijn en als zodanig voldoen aan het bepaalde in artikel 5.8.12 van de Gedragscode. De eerste vraag die rijst, is of een productsite die voldoet aan voornoemde bepaling tevens dient te voldoen aan de overige bepalingen van paragraaf 5.8 van de Gedragscode, waaronder artikel 5.8.9 van de Gedragscode. Naar het oordeel van de Codecommissie dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord wanneer de productsite voldoet aan de eisen die artikel 5.8.12 van de Gedragscode aan een dergelijke site stelt. Dit betekent in casu dat een productsite geen complete opsomming van relevante behandelingen behoeft te bevatten.

    Op de website www.avonex.nl wordt op de webpagina “Over MS” aan het ziektebeeld MS een volledige webpagina aandacht besteed. Naar het oordeel van de Codecommissie is deze informatie beduidend uitgebreider dan de ziektebeeldinformatie die in de SPC of bijsluiter is opgenomen en kan deze derhalve niet als ondergeschikt en beknopt van aard worden beschouwd in de zin van artikel 5.8.12. De website voldoet derhalve niet aan artikel 5.8.12 van de Gedragscode en evenmin aan de criteria van artikel 5.8.9 ten aanzien van de compleetheid van de informatie.

    Op de webpagina “Over MS” wordt het publiek nadrukkelijk uitgenodigd de website www.toekomstmetms.nl, een website van Biogen, te bezoeken. Daarnaast bevat de website www.avonex.nl een webpagina “Nuttige links” met links naar diverse websites. Ingevolge artikel 5.8.12 is “doorlinken” op een op het publiek gerichte internetsite naar een ander internetadres of website toegestaan, mits dit doorlinken leidt naar de homepage/landingspage en die site aan de specifieke bepalingen met betrekking tot informatie van deze Gedragscode voldoet. De Codecommissie is van oordeel dat de gehele inhoud van alle websites waarvan de website www.avonex.nl links bevat en die onder de verantwoordelijkheid van Biogen vallen, dienen te voldoen aan de eisen van de Gedragscode ten aanzien van informatie en publieksreclame. Meerdere sites waarnaar de site www.avonex.nl links bevat, waaronder de website www.toekomstmetms.nl en de corporate sites van Biogen Idec, bevatten uitgebreidere ziektebeeldinformatie en vestigen in het bijzonder de aandacht op behandeling met de producten van Biogen. Verder bevat de websites www.toekomstmetms.nl wervende elementen voor het geneesmiddel Avonex. De inhoud van deze websites wordt door met links direct naar deze websites te verwijzen integraal onderdeel van de website www.avonex.nl, waardoor niet voldaan wordt aan de eis dat de website uitsluitend beknopte ziektebeeldinformatie mag bevatten en ondergeschikt van aard is. Bovendien voldoen voornoemde websites waarnaar wordt verwezen niet aan de eis van artikel 5.8.9 dat de informatie evenwichtig en zo compleet mogelijk dient te worden weergegeven. Tevens hebben verschillende van voornoemde websites een aanprijzend karakter voor het geneesmiddel Avonex®. De Codecommissie komt tot het oordeel dat de website www.avonex.nl niet voldoet aan de eisen van paragraaf 5.8 van de Gedragscode en bovendien dient te worden aangemerkt als verboden publieksreclame. Hetzelfde oordeel geldt voor de website www.tysabri.nl.

    De klacht van Merck is gegrond.

  • Datum: 28-10-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Takeda is gericht tegen reclame-uitingen van ProStrakan voor haar geneesmiddel Abstral (werkzame stof: fentanyl). Dit middel is rechtstreeks concurrerend met het geneesmiddel Instanyl van Takeda.

    Zowel Instanyl als Abstral zijn geïndiceerd voor de behandeling van doorbraakpijn bij volwassenen die al een onderhoudsbehandeling met opioïden ontvangen tegen chronische kankerpijn. De farmaceutische vorm van Abstral is een tablet voor sublinguaal gebruik. Instanyl is een neusspray.

    De klacht van Takeda betreft in de eerste plaats een brief waarvan ProStrakan in april 2014 12.000 exemplaren heeft verzonden aan diverse categorieën beroepsbeoefenaren die zich bezig houden met pijnbestrijding bij kankerpatiënten.

    In de brief worden mededelingen gedaan betreffende een in 2011 gepubliceerd onderzoek van England et al. In deze studie is onderzocht hoe kankerpatiënten oordeelden over het gebruiksgemak van de verpakking (accessibility), de wijze van toediening (ease of administration) en de smaak (palatability) van placebo’s van drie verschillende toedieningsvormen van transmucosale geneesmiddelen met fentanyl, geïndiceerd voor de behandeling van doorbraakpijn bij kankerpatiënten. Aan 30 kankerpatiënten zijn daartoe placebo’s gegeven van een tablet die sublinguaal diende te worden toegediend, een tablet die buccaal moest worden gebruikt en een neusspray. De waardering voor de placebo in de vorm van de sublinguale tablet was ten aanzien van alle drie de punten het hoogst.

    Takeda klaagt erover dat ProStrakan dat resultaat in de brief zodanig verwoordt dat bij de lezer de indruk wordt gewekt dat patiënten in algemene zin de voorkeur geven aan Abstral, ook vanwege de effectiviteit, dus het effect op de pijn. Een dergelijke claim is niet onderbouwd en wekt een onjuist en misleidend beeld.

    ProStrakan betwist dat de brief geen objectieve samenvatting van de studie is en dat suggesties worden gedaan die door het onderzoek niet worden onderbouwd.

    De Codecommissie onderschrijft het standpunt van Takeda dat de in de studie met de placebo’s bereikte resultaten niet zonder meer geacht kunnen worden te gelden voor fentanylcitraat en voor de merkgeneesmiddelen met de overeenkomstige toedieningsvormen. Door gebruik van het woord “fentanylcitraat” op diverse plaatsen in de tekst, alsmede de vermelding van de naam Abstral, wekt ProStrakan de indruk dat uit het onderzoek blijkt dat patiënten een voorkeur hebben voor Abstral. Dat is niet onderbouwd en misleidend.

    ProStrakan heeft op de brief twee placebo-tabletten geplakt, met de tekst: “Graag nodigen wij u uit door middel van bijgevoegde placebo tabletten Abstral® zelf te ervaren “hoe snel snel is””. Deze zin volgt direct na de vermelding van het onderzoeksresultaat dat de sublinguale tablet snel oplost. De Codecommissie is van oordeel dat voldoende duidelijk is dat het woord “snel” hier uitsluitend betrekking heeft op het snel oplossen van de tabletten.

    Takeda klaagt verder over een artikel in het blad Pijnperiodiek van oktober 2013, waarin aandacht wordt besteed aan het onderzoek van England et al. en over een eveneens in dat blad opgenomen verslag van workshops waarin beroepsbeoefenaren zelf verschillende toedieningsvormen van placebo’s konden proberen. Takeda stelt dat de artikelen aanprijzend zijn voor Abstral. Naast de klacht dat de in de artikelen voorkomende claims niet zijn onderbouwd, stelt Takeda dat ook sprake is van ongeoorloofde publieksreclame voor een UR-geneesmiddel. ProStrakan is als sponsor van het blad voor de inhoud van deze artikelen verantwoordelijk, aldus Takeda.

    ProStrakan betwist dat de betreffende artikelen als reclame voor Abstral kunnen worden beschouwd. Voorts stelt zij dat zij op geen enkele wijze invloed heeft op de inhoud van het blad en dat zij daarvoor ook niet verantwoordelijk kan worden gehouden.

    De Codecommissie komt tot het oordeel dat de publicaties als aanprijzend kunnen worden aangemerkt voor de sublinguale vorm van fentanyl citraat en daarmee als reclame voor Abstral.

    De Codecommissie acht ProStrakan als sponsor van Pijnperiodiek en ook als zodanig in het blad vermeld, verantwoordelijk voor de inhoud van de Pijnperiodiek vanwege een aantal in de beslissing specifiek genoemde omstandigheden.

    Gegeven de zeer brede verspreiding van de brief en het reële risico dat bij geadresseerden van die brief een onjuist en misleidend beeld is ontstaan, heeft de Codecommissie aanleiding gezien ProStrakan te bevelen een rectificatiebrief te sturen.

  • Datum: 10-10-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Takeda heeft betrekking op een uiting van Grünenthal voor haar geneesmiddel Recivit®, te weten de advertentie in het tijdschrift Medische Oncologie, nummer 3, mei 2014 jaargang 17 alsmede tegen de claim “Recivit® geeft significante pijnverlichting ten opzichte van placebo vanaf 6 minuten”.

    Grünenthal heeft in voornoemde advertentie gebruik gemaakt van de claim “Sublinguale behandeling van doorbraakpijn bij kanker met bewezen werkzaamheid vanaf 6 minuten”. Grünenthal heeft onvoorwaardelijk toegezegd deze claim niet meer te gebruiken. In plaats van deze claim heeft Grünenthal vanaf 19 mei 2014 de claim “Recivit® geeft significante pijnverlichting ten opzichte van placebo vanaf 6 minuten” in gebruik genomen. Niet is gebleken dat deze claim door Grünenthal na 16 mei 2014 in reclame-uitingen is gebezigd, zodat naar het oordeel van de Codecommissie Takeda bij deze klacht geen belang meer heeft.

    Ten aanzien van de claim “Recivit® geeft significante pijnverlichting ten opzichte van placebo vanaf 6 minuten” overweegt de Codecommissie als volgt. Het woord ‘significant’ in de claim “Recivit® geeft significante pijnverlichting ten opzichte van placebo vanaf 6 minuten” heeft twee (zelfstandige) betekenissent, namelijk ‘veelbetekenend’ en (in 't bijzonder) verantwoorde conclusies toelatend’, statistisch significant. Dit betekent naar het oordeel van de Codecommissie dat het woord ‘significant’ voor tweeërlei uitleg vatbaar is en dat de claim “Recivit® geeft significante pijnverlichting ten opzichte van placebo vanaf 6 minuten” derhalve in beide betekenissen juist moet zijn. De Codecommissie is van oordeel dat de betekenis van “significant” in de zin van “statistisch significant” door de resultaten van de studie van Novotna et al. worden onderbouwd.

    Gelet op de betekenis van ‘significant’ in de zin van ‘veelbetekenend’ is de Codecommissie van oordeel dat de claim bij de gemiddelde beroepsbeoefenaar, die de claim leest vanuit het perspectief van zijn patiënt met doorbraakpijn, de suggestie kan wekken dat de patiënt na 6 minuten een significante, veelbetekenende, pijnverlichting ervaart. De Codecommissie is van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat de pijnvermindering van de patiënten die met Recivit® zijn behandeld is aan te merken als significant in de zin van ‘veelbetekenend’. De Codecommissie komt tot het oordeel dat de claim “Recivit® geeft significante pijnverlichting ten opzichte van placebo vanaf 6 minuten” misleidend is en in strijd met artikel 5.2.1.3 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

  • Datum: 29-08-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Merck heeft betrekking op diverse uitingen van Genzyme voor haar geneesmiddel Aubagio®, zijnde de introductiebrochure “Laat MS het leven van uw patiënt niet bepalen. Introductie Aubagio, een brief betreffende Aubagio® (teriflunomide) brochure, de advertentie “Laat MS het leven van uw patiënt niet bepalen”, een nieuwe brochure “Laat MS het leven van uw patiënt niet bepalen” en een brief betreffende vervroegde verstrekking van Aubagio®. Merck heeft bezwaar gemaakt tegen een groot aantal claims in deze uitingen van Genzyme. Hieronder worden de claims vermeld welke door de Codecommissie in strijd met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame zijn geoordeeld.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claim “Laat MS het leven van uw patiënt niet bepalen” suggereert dat MS het leven van patiënten niet meer bepaalt door het dagelijks slikken van één tablet Aubagio®. De suggestie dat symptomen van patiënten met MS zodanig te verhelpen zijn en dat MS het leven van de patiënt daardoor niet meer bepaalt, is onjuist, omdat MS altijd - ook met behandeling van Aubagio® - het leven van de patiënt blijft bepalen. Tussen partijen staat immers vast dat algemeen wetenschappelijk aanvaard is dat de ziekte MS niet genezen kan worden. Door de toepassing van geneesmiddelen kunnen de symptomen slechts voor een deel worden beïnvloed en voor een bepaalde periode. De claim is misleidend en in strijd met artikel 5.2.1.3 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    Ten aanzien van de claim “Bijwerkingen (AEs) in klinische studies waren over het algemeen mild, van voorbijgaande aard” is de Codecommissie gelet op de context van de uiting van oordeel dat deze in strijd is met artikel 5.2.1.2 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    Hetzelfde oordeel geldt voor de claim “Diarree en misselijkheid waren licht tot matig-ernstig en voorbijgaand. Deze leidden zelden tot het staken van de behandeling¹”.

    De claim “Klein aantal patiënten stopt therapie door bijwerkingen” is naar het oordeel van de Codecommissie misleidend en in strijd met artikel 5.2.1.3 van de Code.

    De klacht van Merck is op onderdelen gegrond verklaard.

  • Datum: 08-10-2014
    Onderwerp: Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Novo Nordisk is gericht tegen reclame-uitingen van Sanofi voor haar geneesmiddel Apidra. Dit middel is rechtstreeks concurrerend met het geneesmiddel NovoRapid (insuline aspart) van Novo Nordisk.

    Apidra is geïndiceerd voor de behandeling van volwassenen, adolescenten en kinderen vanaf 6 jaar of ouder met diabetes mellitus. Het is evenals aspart een kortwerkend recombinant humane insuline analoog en wordt toegepast om de verhoogde insuline-afgifte tijdens en na de maaltijd na te bootsen.

    De klacht betreft de claim: “Effectiviteit: Apidra® heeft een sterker glucoseverlagend effect gedurende het eerste uur na de maaltijd in vergelijking met aspart.1,2,3” De noten verwijzen respectievelijk naar een studie van Arnolds et al. onder 20 gezonde vrijwilligers, een studie van Bolli et al. onder 30 patiënten met diabetes type 2 en obesitas en een reviewartikel van Home.

    Novo Nordisk heeft voorts geklaagd over een pay-off claim, opgenomen in informatiemateriaal in een voor patiënten bestemd starterspakket. Die uiting is, zoals Sanofi ook heeft erkend, in strijd met het verbod op publieksreclame voor uitsluitend op recept verkrijgbare geneesmiddelen (artikel 3 Code Publieksreclame en artikel 5.6.1. GC).

    Novo Nordisk stelt dat met de geciteerde uiting wordt geclaimd dat het in de studies gevonden resultaat geldt voor de hele diabetespopulatie en dat wordt gesuggereerd dat Apidra in klinisch opzicht effectiever is dan aspart, welke claims door de genoemde studies niet worden onderbouwd.

    Sanofi stelt zich op het standpunt dat de in de studies gevonden resultaten geacht kunnen worden te gelden voor de hele diabetespopulatie. Zij betwist dat een klinisch effectiviteitsverschil tussen Apidra en aspart wordt gesuggereerd.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claim dat het sterkere glucoseverlagend effect binnen het eerste uur na de maaltijd voor alle diabetespatiënten geldt, door de studies voldoende is onderbouwd. De Codecommissie neemt daarbij in aanmerking dat het gebruikelijk is een dergelijk effect eerst te onderzoeken onder gezonde vrijwilligers, zoals in het onderzoek van Arnolds et al. is gedaan. Het in dat onderzoek gevonden sterkere glucoseverlagende effect van Apidra in het eerste uur na de maaltijd is in de studie van Bolli et al. vervolgens ook aangetoond in patiënten met diabetes type 2 met obesitas. Dat is de groep patiënten die het moeilijkst te behandelen is. Daarvan uitgaande is op zichzelf de conclusie gerechtvaardigd dat de gevonden resultaten ook verwacht mogen worden bij andere diabetespatiënten.

    Toch is een beroep op de uitkomsten van die studies in een vergelijkende reclame ingevolge de Code niet toelaatbaar, omdat artikel 5.2.2.8 verlangt dat de vergelijking op objectieve wijze één of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van de geneesmiddelen betreft, bijvoorbeeld de (klinische) werking.

    Dat het gevonden effect van een sterkere verlaging van de glucose in het eerste uur na de maaltijd wezenlijk en/of relevant is en klinische werking heeft blijkt immers niet uit deze studies. De Codecommissie wijst in dit verband op haar eerdere uitspraken K.13.003 en K.13.012, waarmee dit oordeel in lijn is.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claim, met of zonder het woord “Effectiviteit”, bij de beroepsbeoefenaren tot wie de uiting is gericht gemakkelijk de suggestie kan wekken, dat er een klinisch relevant verschil in effectiviteit is tussen beide middelen in dat zin dat met Apidra een beter behandelingsresultaat wordt bereikt dan met aspart.

    Een dergelijk klinisch effectiviteitsverschil is echter noch met de onderzoeken van Arnolds et al. en Bolli et al., noch met de door Sanofi in haar verweerschrift genoemde studies aangetoond.

    De Codecommissie is van oordeel dat de gemaakte, ondeugdelijke vergelijking misleidend kan zijn en kan leiden tot niet rationeel voorschrijfgedrag.

    De Codecommissie ziet aanleiding Sanofi te bevelen een rectificatie-brief te doen uitgaan aan een beperkte groep van beroepsbeoefenaren, namelijk aan diegenen wier voorschrijfgedrag kan zijn beïnvloed door de gewraakte uitingen.

  • Datum: 19-08-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Galderma is gericht tegen de uiting van Meda over het geneesmiddel Treclinac, te weten de eerste versie van de Update Dermatologie van december 2013, nummer 2, jaargang 1. Galderma stelt dat de claims “Tevens hebben studies aangetoond dat Treclinac geen antibiotica resistentie veroorzaakt”, “Bovendien is er bij Treclinac geen sprake van antibiotica resistentie” en ““Daarnaast is gevonden dat de behandeling beter wordt verdragen dan bestaande lokale behandelingen met daarin retinoïden” in de Update Dermatologie (December 2013, nummer 2, jaargang 1) in strijd zijn met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Bovendien meent Galderma dat sprake is van als informatie verpakte reclame en tot slot ontbreekt volgens Galderma de verkorte productinformatie. Meda voert gemotiveerd verweer.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claim “Bovendien is er bij Treclinac geen sprake van antibiotica resistentie” in de editie van Update Dermatologie van december 2013 op geen enkele wijze is onderbouwd, zodat de claim in strijd is met artikel 5.2.2.3 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    Ten aanzien van de claim “Tevens hebben studies aangetoond dat Treclinac geen antibiotica resistentie veroorzaakt11,12”, welke door Meda wordt onderbouwd aan de hand van de studie van Cunliffe et al. (2002) en de studie van Jackson et al. (2010)., komt de Codecommissie tot het oordeel dat voornoemde studies deze claim niet, althans onvoldoende, wetenschappelijk onderbouwen. Ter zitting heeft Meda verklaard dat zij uitsluitend nog de claim “Treclinac induceert geen antibioticaresistentie” in haar huidige reclame-uitingen bezigt onder verwijzing naar de studie van Cunliffe et al. (2002), de studie van Jackson et al. (2010), de studie van Leyden (2012) en de studie van Dreno et al. (2014). Ten aanzien van deze claim komt de Codecommissie tot het oordeel dat deze claim eveneens niet, althans onvoldoende, wetenschappelijk wordt onderbouwd en bovendien misleidend is.

    De claim “Daarnaast is gevonden dat de behandeling beter wordt verdragen dan bestaande lokale behandelingen met daarin retinoïden” dient naar het oordeel van de Codecommissie als vergelijkende reclame te worden aangemerkt. De door Meda overgelegde gegevens ter onderbouwing van deze claim zijn niet gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, maar op een abstract, welke naar het oordeel van de Codecommissie geen deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing kan bieden voor voornoemde claim.

    De Codecommissie is met Galderma van oordeel dat beroepsbeoefenaren de Update Dermatologie gelet op de opmaak, opbouw en indeling als objectieve wetenschappelijke informatie kunnen aanmerken, terwijl tussen partijen onweersproken vaststaat dat de Update Dermatologie een reclame-uiting is. Op grond hiervan oordeelt de Codecommissie de onderhavige reclame-uiting in strijd met artikel 5.2.1.4 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. De Codecommissie stelt tot slot met Meda vast dat de verkorte productinformatie is afgedrukt naast het colofon op de vijfde pagina van de reclame-uiting, op een plaats en in een lettertype die aan het belang van deze productinformatie recht doen. De Codecommissie is van oordeel dat de Update Dermatologie voldoet aan de eisen zoals gesteld in artikel 5.4.1 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    De klacht van Galderma wordt grotendeels gegrond verklaard. De Codecommissie acht in casu een rectificatie op zijn plaats.

  • Datum: 13-05-2014
    Onderwerp: Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    ALK heeft een klacht ingediend tegen twee mailings, te weten de mailing “Wijziging in vergoeding van niet-geregistreerde immunotherapie” van 10 januari 2014 en de mailing “Uitnodiging kennistest allergische rhinitis in de praktijk” van 10 februari 2014 met bijbehorende online kennistest van AT over haar geneesmiddel Pollinex. Vooraf heeft AT het verweer gevoerd dat de Codecommissie niet belast of bevoegd is tot toetsing van de door producenten verstrekte informatie over beleidsdossiers. Op grond van hetgeen bepaald is in het Reglement en de Gedragscode Geneesmiddelenreclame acht de Codecommissie zich bevoegd om kennis te nemen van de klacht van ALK.

    De kern van de klacht van ALK is gericht tegen de claim “Per 1 januari 2014 hebben de zorgverzekeraars besloten om niet-geregistreerde immunotherapie, zowel bij bestaande als bij nieuwe patiënten, niet meer te vergoeden” in de mailing van 10 januari 2014 en de claim “De status van niet-geregistreerde immunotherapie is per 1 januari 2014 in de Z-index gewijzigd naar ‘N’. Dit betekent dat zorgverzekeraars in staat gesteld worden additionele voorwaarden te bepalen om niet-geregistreerde immunotherapie producten wel of niet te vergoeden. De voorwaarden zijn zeer uiteenlopend per zorgverzekeraar maar ook per patiëntengroep, zoals bestaande patiënten en nieuwe patiënten. Voor u en patiënten is het onzeker of ze hun kuur kunnen afmaken of starten.”. ALK stelt zich op het standpunt dat de stelling van AT dat nietgeregistreerde allergeenproducten per 1 januari 2014 niet worden vergoed onjuist is en dat AT verwarring zaait onder de huisartsen ten faveure van haar product Pollinex®. AT betwist het standpunt van ALK en stelt dat de vergoedingsstatus correct is weergegeven. De Codecommissie is van oordeel dat de claims misleidend zijn in de zin van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    ALK heeft voorts haar klacht gericht tegen een aantal (vergelijkende) claims in de mailing “Wijziging in vergoeding van niet-geregistreerde immunotherapie” van 10 januari 2014. De Codecommissie heeft ALK op deze punten in het gelijk gesteld. Ten aanzien van de online kennistest heeft de Codecommissie geoordeeld dat deze niet voldoet aan het gestelde in de artikelen 5.3 en 5.8 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. De Codecommissie acht het niet geoorloofd dat beroepsbeoefenaren een vergoeding of geschenk in het vooruitzicht wordt gesteld als tegenprestatie voor het deelnemen aan een online kennistest. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 18, onderdeel d. van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    De klacht van ALK is gegrond.

  • Datum: 20-02-2014
    Onderwerp: Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken

    De CGR heeft een melding ontvangen over een uiting van Novo Nordisk getiteld: ‘De NHG-Standaard (Diabetes Mellitus type 2) en de producten van Novo Nordisk’.

  • Datum: 10-04-2014
    Onderwerp: Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ongegrond

    De klacht van Van der Linde is gericht tegen de uiting “De patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) & Position statement ADA/EASD (2012)” van MSD in drieluikformaat. Van der Linde stelt dat de uiting is aan te merken als reclame en dat deze reclame-uiting in strijd is met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.

    Van der Linde voert hiervoor aan dat in de uiting niet het rationele gebruik van antidiabetica in farmacotherapeutisch opzicht wordt bevorderd, dat informatie in de folder kan leiden tot voorschrijven van antidiabetica in strijd met de in Nederland gezaghebbende en algemeen aanvaarde NHG-standaard, dat degene tot wie de aanprijzing is gericht, wordt misleid, dat de informatie over geneesmiddelen niet gebalanceerd en genuanceerd is vanwege de onderlinge strijdigheid van de gepresenteerde richtlijnen, dat sprake is van een vergelijkende claim tussen bestaande en nieuwe antidiabetica waarvan voor wat betreft de nieuwe antidiabetica de wetenschappelijke juistheid niet aantoonbaar is en waarbij die claim voor wat betreft de nieuwe antidiabetica dan ook niet wordt onderbouwd met wetenschappelijke studies en dat niet is aangetoond dat de vergelijkende claim tussen bestaande en nieuwe antidiabetica wetenschappelijk aantoonbaar juist is.

    MSD heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt primair dat de uiting niet is aan te merken als reclame.

    De Codecommissie komt tot het oordeel dat dat de folder “De patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) & Position statement ADA/EASD (2012)” geen aanprijzend karakter heeft en aldus niet is aan te merken als reclame in de zin van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Op grond van artikel 10.1 van het Reglement komt de Codecommissie tot de conclusie dat geen taak voor haar is weggelegd, zodat de andere argumenten van partijen buiten beschouwing moeten worden gelaten.

    De klacht van Van der Linde wordt ongegrond verklaard en wordt afgewezen.

  • Datum: 18-11-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: Ongegrond

    Samenvatting Allergy Therapeutics Netherlands/ALK-Abelló Nummer B14.03 Beslissing van 18 november 2014

    ALK is een onderneming die zich bezighoudt met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen en niet-geregistreerde allergeenproducten op het gebied van immunotherapie en behandeling van allergieën. AT is een onderneming die zich bezig houdt met de ontwikkeling en de productie voor de diagnostiek en behandeling van allergieën. AT brengt het geregistreerde geneesmiddel Pollinex® op de markt, dat is geïndiceerd voor de behandeling van IgE-gemedieerde allergie voor graspollen en/of allergische astma wanneer de symptomen worden veroorzaakt door pollen. Voor zover nog relevant in beroep heeft ALK een klacht gericht tegen de claim in de mailing van 10 januari 2014: “Pollinex® laat in een studie een verdraagzaamheid zien van 94%-97%1”. AT heeft deze claim onderbouwd met een referentie naar de studie van Drachenberg et al. (Allergol et Immunopathol 2003;3 1(2):77-82). ALK heeft in eerste aanleg ten aanzien van deze claim gesteld dat de studie van Drachenberg et al geen dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek betreft, maar een open-label studie, zonder controlegroep, en dat de studie van Drachenberg et al om die reden een onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing is voor voormelde claim over de verdraagzaamheid van Pollinex®. De Codecommissie heeft overwogen dat voornoemde claim naar haar oordeel onvoldoende wetenschappelijk is onderbouwd. Uit de (conclusies van de) studie van Drachenberg et al blijkt volgens de Codecommissie niet, althans onvoldoende, dat deze studie is uitgevoerd met het geneesmiddel Pollinex® van AT, zodat de resultaten van deze studie niet zonder meer aan het geneesmiddel Pollinex® kunnen worden toegeschreven. In beroep stelt AT dat de Codecommissie buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, nu het debat in eerste aanleg zich niet heeft toegespitst op de vraag of de studie van Drachenberg et al is uitgevoerd met het geneesmiddel Pollinex®. De Commissie van Beroep acht deze grief gegrond, nu ook ALK erkent dat dit debat in eerste aanleg niet is gevoerd. AT heeft in beroep ook gesteld dat de Codecommissie ten onrechte alle claims heeft beoordeeld naar de maatstaf van vergelijkende reclame, terwijl niet alle claims als vergelijkende reclame zijn te kwalificeren. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep kan deze grief bij gebrek aan belang niet tot vernietiging van de bestreden beslissing leiden, nu gesteld noch gebleken is dat het oordeel van de Codecommissie anders was uitgevallen indien een andere maatstaf was toegepast. De Commissie van Beroep acht de klacht van ALK ten aanzien van de claim van AT over de verdraagzaamheid van Pollinex®, voor zover gebaseerd op de stellingen in eerste aanleg, onvoldoende onderbouwd en daarom ongegrond. ALK heeft in beroep nieuwe argumenten gebruikt ter onderbouwing van haar klacht, in lijn met het oordeel van de Codecommissie dat onvoldoende is gebleken dat de studie van Drachenberg et al is uitgevoerd met Pollinex®.

    De Commissie van Beroep gaat aan deze stelling voorbij, nu voor de beoordeling deskundigenonderzoek vereist is, waarvoor in het kader van het onderhavige kort geding geen plaats is, mede gelet op het late stadium van de procedure waarin de stellingen door ALK naar voren zijn gebracht.

  • Datum: 18-08-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame, Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Positief
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    Samenvatting Van der Linde/MSD Nummer B14.02 Beslissing van 18 augustus 2014

    De klacht van Van der Linde is gericht tegen de door MSD onder huisartsen verspreide folder in drieluikformaat “De patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) & Position statement ADA/EASD (2012)” Op de eerste en tweede pagina van deze folder wordt de patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) (hierna: de NHG-standaard) beschreven aan de hand van vijf tabellen. Op de derde en vierde pagina van deze folder wordt de patiënt centraal in Position statement ADA/EASD (2012) (hierna: Position statement) beschreven aan de hand van drie tabellen.

    In de eerste plaats heeft de Commissie van Beroep geoordeeld dat het drieluik dient te worden aangemerkt als reclame in de zin van de Gedragscode geneesmiddelenreclame. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep gaat van het drieluik een aanprijzende werking uit. Daartoe acht de Commissie van Beroep de context waarin de uiting is gedaan van belang. Producenten van DPP-remmers, zoals MSD, voeren al jaren een campagne om deze antidiabetica onder de aandacht van huisartsen te brengen. Deze DPP-4 remmers hebben in de NHG-standaard een marginale positie, terwijl DPP-4 remmers in de Position statement al in een relatief vroeg stadium van het behandelplan als mogelijk voor te schrijven medicijn staat vermeld. MSD heeft derhalve een duidelijk commercieel belang bij het als gelijkwaardige alternatieven presenteren van de NHG-standaard en de Position statement, mede gelet op het gezag dat de NHG-standaard onder huisartsen geniet en de omstandigheid dat die NHG-standaard doorgaans voor huisartsen leidend zal zijn bij de behandeling van diabetespatiënten. Ook de opmaak en presentatie van het drieluik wijst er op dat MSD in het bijzonder de Position statement, en derhalve indirect de door haar geproduceerde DPP-4 remmers, onder de aandacht van huisartsen wil brengen. Aan het voorgaande doet niet af dat de merknamen Januvia® en Janumet® niet ni het drieluik worden genoemd.

    De Commissie van Beroep is van oordeel dat het drieluik niet is aan te merken als misleidende reclame, zoals door Van der Linde is betoogd. Niet in geschil is dat het drieluik geen onjuiste informatie bevat. Gelet op de gemotiveerde betwisting van MSD, onder verwijzing naar verschillende wetenschappelijke studies, van de stelling van Van der Linde dat DPP-4 remmers nog onbewezen veilig en onbewezen effectief zijn, is naar het oordeel van de Commissie van Beroep niet vast komen te staan dat het drieluik tot irrationeel voorschrijfgedrag leidt bij huisartsen. Van vergelijkende reclame is naar het oordeel van de Commissie van Beroep geen sprake.

    Een en ander leidt tot het oordeel van de Commissie van Beroep dat Van der Linde weliswaar terecht is opgekomen tegen de uitspraak van de Codecommissie, maar dat zijn verzoeken op andere gronden alsnog dienen te worden afgewezen.

  • Datum: 13-06-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd

    Samenvatting Novartis Pharma B.V. tegen Boehringer Ingelheim B.V.

    Nummer B13.012/B14.01 Beslissing van 14 juni 2014

    De inleidende klacht van Boehringer, voor zover nog aan de orde bij de Commissie van Beroep, is gericht tegen een advertentie van Novartis voor het geneesmiddel Seebri in het Pharmaceutisch Weekblad van 18 oktober 2013. In de advertentie wordt in de kop vermeld “Veel patiënten met COPD starten de dag met weinig lucht1” en “GEEF ZE MEER LUCHT Met 1dd Seebri® Breezhaler® 44μg”. Onder deze tekst staat een afbeelding van een man die, gekleed in een ochtendjas, geheel in een vacuüm getrokken doorzichtige plastic zak in de badkamer staat. Rechtsonder in de advertentie worden de claims “• Significante longfunctieverbetering vanaf 5 minuten na de 1e dosis, aanhoudende werking gedurende 24 uur2,3,4”, “• Reduceert exacerbaties2,3”, • Verbetert kwaliteit van leven2,3” en “Net als Onbrez® in een patiëntvriendelijke Breezhaler®5” vermeld. Boehringer meent deze uiting in strijd is met de Gedragscode geneesmiddelenreclame, nu de suggestie zou worden gewekt dat Seebri vanaf 5 minuten na de 1e dosis effect heeft op de door COPD ervaren klachten, zoals benauwdheid.

    Ten verwere heeft Novartis in de eerste plaats gesteld dat Boehringer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht, aangezien partijen afspraken zouden hebben gemaakt over de betreffende uiting, aan welke afspraken Novartis zich zou hebben gehouden. De Commissie van Beroep heeft te dien aanzien overwogen dat er weliswaar tussen partijen is gecorrespondeerd over de betreffende advertentie, maar dat niet is gebleken dat Boehringer expliciet heeft ingestemd met de uiteindelijk door Novartis gepubliceerde uiting. Alleen al daarom kan dit formele verweer van Novartis niet slagen, waarbij de Commissie van Beroep in het midden laat of de Gedragscode Geneesmiddelenreclame of het Reglement Codecommissie en Commissie van Beroep van de Stichting CGR wel een grondslag biedt voor niet-ontvankelijkverklaring van partijen op grond van afstand van recht of rechtsverwerking door (privaatrechtelijke) vaststellingsovereenkomsten.

    Met betrekking tot de klacht van Boehringer heeft de Commissie van Beroep overwogen, evenals de Codecommissie, dat de reclame-uiting in strijd is met de Gedragscode geneesmiddelenreclame. De Commissie van Beroep heeft overwogen, samengevat, dat de afbeelding een beeld oproept van een ernstig benauwde man. Doordat de in de advertentie gebruikte teksten een gevoel van urgentie oproepen, wordt naar het oordeel van de Commissie van Beroep ten onrechte de indruk gewekt dat Seebri een (snelle) oplossing biedt bij benauwdheidsklachten, terwijl tussen partijen niet in geschil is dat niet wetenschappelijk is aangetoond dat een snelle verbetering van de longfunctie ook leidt tot snelle afname van benauwdheidsklachten. De Commissie van Beroep heeft de klacht dan ook gegrond geacht en de uitspraak van de Codecommissie bevestigd.

  • Datum: 24-02-2014
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken
    Uitspraak: Ingetrokken
  • Datum: 10-04-2014
    Onderwerp: Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ongegrond

    Samenvatting K14.001 Van der Linde/MSD

    De klacht van Van der Linde is gericht tegen de uiting “De patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) & Position statement ADA/EASD (2012)” van MSD in drieluikformaat. Van der Linde stelt dat de uiting is aan te merken als reclame en dat deze reclame-uiting in strijd is met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Van der Linde voert hiervoor aan dat in de uiting niet het rationele gebruik van antidiabetica in farmacotherapeutisch opzicht wordt bevorderd, dat informatie in de folder kan leiden tot voorschrijven van antidiabetica in strijd met de in Nederland gezaghebbende en algemeen aanvaarde NHG-standaard, dat degene tot wie de aanprijzing is gericht, wordt misleid, dat de informatie over geneesmiddelen niet gebalanceerd en genuanceerd is vanwege de onderlinge strijdigheid van de gepresenteerde richtlijnen, dat sprake is van een vergelijkende claim tussen bestaande en nieuwe antidiabetica waarvan voor wat betreft de nieuwe antidiabetica de wetenschappelijke juistheid niet aantoonbaar is en waarbij die claim voor wat betreft de nieuwe antidiabetica dan ook niet wordt onderbouwd met wetenschappelijke studies en dat niet is aangetoond dat de vergelijkende claim tussen bestaande en nieuwe antidiabetica wetenschappelijk aantoonbaar juist is. MSD heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt primair dat de uiting niet is aan te merken als reclame. De Codecommissie komt tot het oordeel dat dat de folder “De patiënt centraal in NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 (2013) & Position statement ADA/EASD (2012)” geen aanprijzend karakter heeft en aldus niet is aan te merken als reclame in de zin van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Op grond van artikel 10.1 van het Reglement komt de Codecommissie tot de conclusie dat geen taak voor haar is weggelegd, zodat de andere argumenten van partijen buiten beschouwing moeten worden gelaten. De klacht van Van der Linde wordt ongegrond verklaard en wordt afgewezen.

  • Datum: 22-02-2016
    Onderwerp: Sponsoring
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ongegrond

    Boehringer is in beroep gekomen van de beslissing van de Codecommissie van 12 oktober 2015 met nummer K15.004. Boehringer heeft twee grieven aangevoerd. Novartis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    Centraal in de zaak staat het volgende. Boehringer verleent aan een aantal samenwerkingsverbanden van huisartsenpraktijken in Nederland praktijkondersteuning op het gebied van COPD-zorg. Die ondersteuning bestaat erin dat een BIG-geregistreerde (long-)verpleegkundige, die in dienst is bij een tussenpersoon, Novivex, voor de duur van enkele maanden, gedurende gemiddeld één dag per week werkzaam is in de huisartsenpraktijk. De kosten van de door Novivex verrichte werkzaamheden worden door Boehringer betaald. Boehringer sluit met de betrokken samenwerkingsverbanden van huisartsen een sponsorovereenkomst. Voor een nadere toelichting over de ondersteuning die Boehringer door inschakeling van Novivex aan de betreffende huisartsenpraktijk biedt, wordt verwezen naar de beslissing.

    De Commissie van Beroep heeft de sponsoring van het COPD-zorgproject door Boehringer in de beroepszaak B15.004/B15.03 in strijd geoordeeld met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, zodat Boehringer geen belang meer heeft bij de behandeling van haar grieven, omdat dit niet tot een andere uitkomst kan leiden.

  • Datum: 22-02-2016
    Onderwerp: Sponsoring
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ongegrond

    Boehringer is in beroep gekomen van de beslissing van de Codecommissie van 12 oktober 2015 met nummer K15.004. Boehringer heeft twee grieven aangevoerd. Novartis heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    Centraal in de zaak staat het volgende. Boehringer verleent aan een aantal samenwerkingsverbanden van huisartsenpraktijken in Nederland praktijkondersteuning op het gebied van COPD-zorg. Die ondersteuning bestaat erin dat een BIG-geregistreerde (long-)verpleegkundige, die in dienst is bij een tussenpersoon, Novivex, voor de duur van enkele maanden, gedurende gemiddeld één dag per week werkzaam is in de huisartsenpraktijk. De kosten van de door Novivex verrichte werkzaamheden worden door Boehringer betaald. Boehringer sluit met de betrokken samenwerkingsverbanden van huisartsen een sponsorovereenkomst. Voor een nadere toelichting over de ondersteuning die Boehringer door inschakeling van Novivex aan de betreffende huisartsenpraktijk biedt, wordt verwezen naar de beslissing.

    De Commissie van Beroep heeft de sponsoring van het COPD-zorgproject door Boehringer in de beroepszaak B15.004/B15.03 in strijd geoordeeld met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, zodat Boehringer geen belang meer heeft bij de behandeling van haar grieven, omdat dit niet tot een andere uitkomst kan leiden.

  • Datum: 24-02-2016
    Onderwerp: Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Tussenuitspraak

    Er is geen spoedeisend belang dat behandeling van de klacht in kort geding rechtvaardigt. De klacht zal daarom op de voet van artikel 34 Reglement voor verdere behandeling worden verwezen naar de voltallige Codecommissie.

  • Datum: 26-02-2016
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame, Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht in kort geding van Galderma heeft betrekking op uitingen van Bipharma voor haar geneesmiddel Ameluz®, te weten de panelen die gebruikt zijn op de stand tijdens de Nascholing van de SNNDV in Rotterdam op 19 en 20 november 2015, een brief aan NZa waarvan een deel in het Document Onderbouwing prijsdruk add-on geneesmiddelen van Zilveren Kruis is opgenomen, het persbericht “Biofrontera AG and Bipharma B.V.: Launch of Ameluz® in the Netherlands” van 15 oktober 2012, het persbericht “Add-on vergoeding voor Ameluz vanaf 1 oktober 2014” en foto’s van de stand voor Ameluz® op Facebook van Bipharma.

    Centraal in de klacht van Galderma staat de vraag of de studie van Vegter et al. (Vegter S., Tolley K. (2014) A Network Meta-analysis of the relative Efficacy of Treatments for Actinic Keratosis of the Face or Scalp in Europe. PLoS ONE June 2014, Volume 9, Issue 6:e96829) en de studie van Dirschka (2012) kunnen worden gebruikt als wetenschappelijke onderbouwing voor de vergelijkende claim “PDT met Ameluz: de meest effectieve behandelingsoptie voor actinische keratose²*” in de zin van de Code. De Codecommissie is van oordeel dat ten aanzien van kwaliteit en overtuigingskracht niet kan worden gezegd dat de studie van Vegter et al. voldoet aan de in de Gedragscode gestelde eisen om er een vergelijkende superioriteitsclaim op te kunnen baseren. De studie van Dirschka 2012 mist naar het oordeel van de Codecommissie eveneens de kwaliteit en overtuigingskracht die noodzakelijk is om met in achtneming van de eisen van de Gedragscode vergelijkende reclame voor een geneesmiddel te maken. De vergelijkende superioriteitsclaim “PDT met Ameluz: de meest effectieve behandelingsoptie voor actinische keratose²*” is naar het oordeel van de Codecommissie in strijd met de artikelen 5.2.1.3, 5.2.2.3, 5.2.2.8 en 5.2.2.9 van de Code.

    Ten aanzien van “Deel brief Bipharma aan NZa uit Document Onderbouwing prijsdruk add-on geneesmiddelen – definitieve versie – d.d. 01-10-2015 verspreid door Zilveren Kruis” is de Codecommissie van oordeel dat de brief van Bipharma aan NZa de kennelijke bedoeling heeft Ameluz® aan te prijzen, zodat de brief het karakter van een reclame-uiting heeft. In de tekst van de brief wordt een vergelijking tussen Ameluz® en Metvix® gemaakt, in die zin dat Ameluz® ten opzichte van Metvix® het therapeutisch superieure en het goedkopere alternatief is. Deze vergelijking wordt in strijd met de Code niet met één of meer wetenschappelijke studies onderbouwd. De uiting is naar het oordeel van de Codecommissie tevens in strijd met artikel 5.2.1.4 van de Code.

    Gelet op de teksten en bewoordingen van beide persberichten waarin prominent en herhaaldelijk wordt verwezen naar Ameluz® is de Codecommissie van oordeel dat de persberichten zijn aan te merken als reclame-uitingen. De Codecommissie is voorts van oordeel dat deze reclame-uitingen zijn aan te merken als publieksreclame, omdat deze voor het publiek toegankelijk zijn. De Codecommissie is van oordeel dat voornoemde reclame-uitingen voor Ameluz als publieksreclame verboden zijn krachtens artikel 3 Code voor de Publieksreclame voor Geneesmiddelen, hetgeen tevens een inbreuk vormt op het bepaalde in artikel 5.6.1 van de Code.

    De Codecommissie is tot slot van oordeel dat de foto’s op Facebook voor Ameluz als publieksreclame verboden zijn krachtens artikel 3 Code voor de Publieksreclame voor Geneesmiddelen, hetgeen tevens een inbreuk vormt op het bepaalde in artikel 5.6.1 van de Code.

    De klacht van Galderma wordt op grond van het bovenstaande grotendeels gegrond verklaard.

  • Datum: 05-02-2016
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    Sandoz brengt vanaf september 2015 het geneesmiddel AirFluSal Forspiro in Nederland op de markt. AirFluSal Forspiro is geregistreerd voor de behandeling van astma en COPD bij volwassenen. Het geneesmiddel bestaat uit een foliestrip met per blister een combinatie van 50 microgram salmeterol (als salmeterol xinafoaat) en 500 microgram fluticasonpropionaat, in een kunststof inhalator voor droge-poeder-inhalatie. AirFluSal Forspiro is een UR-geneesmiddel. Het is de generieke variant van het door GSK ontwikkelde en op de markt gebrachte merkgeneesmiddel Seretide Diskus, voor wat betreft de dosering 50/500.

    Ter ondersteuning van de marktintroductie van AirFluSal Forspiro heeft Sandoz onder meer de volgende promotionele uitingen verspreid, waarover GSK heeft geklaagd.

    “De nieuwe behandeloptie voor patiënten met astma of COPD.” Naar het oordeel van de Codecommissie wordt hiermee, anders dan GSK stelt, niet gesuggereerd dat met AirFluSal Forspiro een ingrijpend vernieuwde behandeling wordt geïntroduceerd. In het geheel van de uiting is duidelijk dat het woord “behandeloptie” slechts aangeeft dat een keuzemogelijkheid is toegevoegd aan het reeds bekende arsenaal van behandelmogelijkheden bij astma en COPD. De toevoeging van de woorden “De nieuwe”, op de wijze zoals in deze uiting gebruikt, maakt dat niet anders.

    De klacht van GSK dat de claim ten onrechte suggereert dat AirFluSal Forspiro geschikt is voor alle patiënten met astma of COPD en dat niet is vermeld dat het middel alleen is geregistreerd voor behandeling van volwassenen, is naar het oordeel van de Codecommissie gegrond. Deze beperking van de populatie waarvoor het middel is geregistreerd is essentieel. Die informatie dient daarom voor de beroepsbeoefenaar tot wie de uiting zich richt op een zodanig duidelijke wijze in de uiting zelf te worden vermeld dat wordt voorkomen dat de voorschrijvende arts deze over het hoofd ziet. Nu dat niet het geval is, is de uiting in dit opzicht in strijd met artikel 5.2.1.3 Gedragscode.

    Met GSK is de Codecommissie eens dat de claim “de bekende combinatie van salmeterol en fluticason, in een nieuwe, innovatieve inhalator: de Forspiro®.” een vergelijking oproept met de Seretide Discus van GSK. Evenzeer moet deze claim als een superioriteitsclaim worden beschouwd. Aan de term “innovatief” moet bij gebruik daarvan in het onderhavige verband niet alleen de betekenis van vernieuwend, maar ook van baanbrekend of grensverleggend worden toegekend, hetgeen impliceert dat de inhalator ten opzichte van andere inhalatoren, zoals de Seretide Discus, een nieuwe therapeutisch relevante functionaliteit bezit, zoals bijvoorbeeld een effectievere werking, een hoger gebruiksgemak of een hogere bijdrage aan therapietrouw. Nu enige wetenschappelijke onderbouwing daarvan ontbreekt, moet de vergelijking reeds om die reden als niet wetenschappelijk aantoonbaar juist worden geacht en moet deze in strijd worden geacht met het bepaalde in artikel 5.2.2.8 van de Gedragscode.

    Sandoz heeft de Codecommissie er ook niet anderszins van kunnen overtuigen dat de Forspiro vernieuwend is in het opzicht dat deze een hoger gebruiksgemak heeft of een bijdrage levert aan therapietrouw. De gebruikte blisters die zichtbaar zijn achter het transparante deurtje geven uitsluitend de informatie dát een inhalatiehandeling is verricht, maar niet wanneer dat is gebeurd.

    De claim “De Forspiro® laat uw patiënten direct zien of ze vandaag wel of nog niet geïnhaleerd hebben.” is om dezelfde redenen feitelijk onjuist, niet in overeenstemming met de SmPC en misleidend. Evenzeer feitelijk onjuist en misleidend is de door Sandoz met de uitingen gewekte indruk dat de Forspiro innovatief is ten aanzien van gebruiksgemak of therapietrouw. Dit is in strijd met het bepaalde in de artikelen 5.2.2.3 en 5.2.2.8 van de Gedragscode.

    De claims “inzicht in dosering t.b.v. therapietrouw” bij de afbeelding van het transparante deurtje en “Nieuw is de innovatieve inhalator waarbij het belang van therapietrouw en gebruiksgemak voorop staan.” zijn eveneens in strijd met de Gedragscode.

    Het wekken van een onjuiste indruk met betrekking tot de patiëntenpopulatie die voor AirFluSal Forspiro in aanmerking komt acht de Codecommissie een zodanige schending van de Gedragscode dat zij aanleiding ziet om Sandoz te bevelen om aan alle beroepsbeoefenaren aan wie zij de brief van 23 september 2015 en/of de folder van 30 september 2015 heeft gestuurd, een rectificatie-brief te sturen met de door de Codecommissie vastgestelde tekst. Daarbij neemt de Codecommissie mede in aanmerking dat de stukken ook zijn gestuurd naar kinderartsen en kinderlongartsen. Het is Sandoz aan te rekenen dat zij er bij de selectie van aan te schrijven beroepsbeoefenaren onvoldoende op heeft toegezien dat specialisten die uitsluitend of voornamelijk kinderen behandelen niet zouden worden benaderd.

  • Datum: 08-10-2015
    Onderwerp: Publieksreclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken

    Bristol-Myers Squibb (BMS) en Virology Education hebben bij de CGR melding gedaan van het volgende. Op 1 oktober jl organiseerde Virology Education de 2e Nationale Hepatitis Dag. De deelnemers aan deze dag betroffen deels beroepsbeoefenaren en deels niet-beroepsbeoefenaren. Virology Education heeft haar sponsoren vooraf laten weten dat de deelnemers deels tot de groep van niet voorschrijfbevoegden gerekend moeten worden en dat alle uitingen conform de Gedragscode Geneesmiddelenreclame moeten zijn.

    Zowel BMS als Virology Education geven aan dat per abuis een insert met de titel: ‘DAKLINZA. In Combinatie-behandeling bij Hepatitis C’ in de congrestas is terecht gekomen. BMS heeft dit meteen bij constatering aan de organisatie aangegeven. De uiting is vervolgens direct uit de niet uitgedeelde congrestassen gehaald en tijdens de plenaire zitting is door de dagvoorzitter melding van deze omissie gemaakt en aangegeven dat melding zou worden gedaan bij bevoegde instanties (IGZ en CGR).

  • Datum: 30-10-2015
    Onderwerp: Bonussen en kortingen, Onderscheid reclame / informatie
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ongegrond

    De kern van de klacht van Sanofi betreft de activiteiten van (buitendienstmedewerkers van) Novo Nordisk betreffende een terugbetalingsregeling voor haar geneesmiddel Tresiba®. Sanofi stelt dat buitendienstmedewerkers van Novo Nordisk voorschrijvende beroepsbeoefenaren en praktijkondersteuners actief hebben geïnformeerd over het besluit van Novo Nordisk om patiënten niet langer een eigen bijdrage in rekening te laten brengen voor het gebruik van Tresiba®. Ter ondersteuning van haar stelling overlegt Sanofi onder andere een aantal verbatims en een aantal verklaringen. Sanofi meent dat sprake is van een onoirbare wijze van beïnvloeding van het voorschrijfgedrag. Novo Nordisk heeft betwist dat de terugbetalingsregeling actief onder de aandacht van voorschrijvende beroepsbeoefenaren en praktijkondersteuners is gebracht. Van onoirbare beïnvloeding van het voorschrijfgedrag is aldus Novo Nordisk geen sprake.

    Ten aanzien van de door Sanofi overgelegde verbatims is de Codecommissie van oordeel dat de bewijskracht van de overgelegde verbatims zeer beperkt is, omdat de juistheid en de objectiviteit van de overgelegde verbatims niet door de Codecommissie kunnen worden vastgesteld en bovendien sprake is van anonieme verklaringen die verwerkt zijn door een derde. Daarom kan aan deze verbatims niet voldoende overtuigend bewijs worden ontleend voor de stelling van Sanofi dat buitendienstmedewerkers van Novo Nordisk in gesprekken met voorschrijvende beroepsbeoefenaren actief, waaronder de Codecommissie verstaat uit eigen initiatief en buiten de context van het gesprek met de beroepsbeoefenaar, de terugbetalingsregeling onder de aandacht hebben gebracht. Ook als ondersteunend bewijs voor de stelling van Sanofi kunnen de overgelegde verbatims naar het oordeel van de Codecommissie in het onderhavige geval niet dienen. Hetzelfde geldt voor de overige bewijsmiddelen van Sanofi.

    Dat in de gesprekken tussen voorschrijvende beroepsbeoefenaren en buitendienstmedewerkers van Novo Nordisk de terugbetalingsregeling ter sprake is gekomen is naar het oordeel van de Codecommissie door Sanofi voldoende aannemelijk gemaakt. In hoeverre deze gesprekken aanprijzend van aard zijn geweest, is niet door de Codecommissie nader vast te stellen. Wat daar ook verder van zij, de Codecommissie is van oordeel dat van een enkele mededeling van een buitendienstmedewerker aan een voorschrijvende beroepsbeoefenaar inhoudende dat bijbetaling door de patiënt voor een geneesmiddel niet of niet meer nodig is geen ongeoorloofd aanprijzend karakter uitgaat. Aan dit oordeel doet niet af of sprake is van een terugbetalingsregeling dan wel verlaging van de apothekersinkoopprijs. Het feit dat de voorschrijvende beroepsbeoefenaar door een enkele mededeling weet dat de patiënt voor een bepaald geneesmiddel niet of niet meer hoeft bij te betalen kan naar het oordeel van de Codecommissie juist bijdragen aan een verantwoorde keuze van de voorschrijvende beroepsbeoefenaar, zodat het rationeel voorschrijfgedrag wordt bevorderd.

    De klacht van Sanofi wordt afgewezen.

  • Datum: 05-11-2015
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van MSD betreft een advertentie van BMS voor haar geneesmiddel Opdivo (werkzame stof: nivolumab). Opdivo is als monotherapie geïndiceerd voor de behandeling van gevorderd (inoperabel) melanoom bij volwassenen. Het middel behoort tot de nieuwe generatie anti-PD-1-antilichamen.

    De in de advertentie voorkomende claims zijn door de studie waarnaar wordt verwezen uitsluitend onderbouwd voor de groep BRAF-WT patiënten, die ongeveer de helft vormt van de totale patiëntenpopulatie die voor behandeling met Opdivo in aanmerking komt. Volgens MSD is dat in de advertentie onvoldoende duidelijk vermeld. De Codecommissie is van oordeel dat het belang van de informatie over de subpopulatie waarvoor de claims gelden vereist, dat deze op zodanige wijze is vermeld, dat wordt voorkomen dat de voorschrijvende arts deze over het hoofd ziet. De Codecommissie acht de wijze van vermelding waarvoor B-MS heeft gekozen weliswaar sub-optimaal, doch nog steeds voldoende duidelijk, mede in aanmerking genomen de plaatsing van de noot op dezelfde pagina als de claims, op een opvallende plaats en in een goed leesbare lettergrootte. Dit onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de Codecommissie derhalve ongegrond.

    MSD klaagt verder over de claim die als volgt in de advertentie is opgenomen: “en werden minder therapiegerelateerde bijwerkingen geconstateerd*2 11,7% therapiegerelateerde graad 3/4 bijwerkingen vs 17,6% met dacarbazine” In zijn totaliteit, vet en niet-vet gedrukt deel tezamen, is die claim in overeenstemming met de studie waarnaar door middel van de noot wordt verwezen. Voor het vetgedrukte deel alleen, zonder de niet-vette tekst daaronder, geldt dat niet. Immers, in het onderzoek was de frequentie van het optreden van alle therapiegerelateerde bijwerkingen, graad 1 tot en met 4, in beide patiëntengroepen gelijk. Alleen wat betreft de graad 3 en 4 therapiegerelateerde bijwerkingen geldt dat die in totaal in de nivolumab groep minder vaak voorkwamen dan in de dacarbazine groep, maar de ernstige vormen van die graad 3 en 4 bijwerkingen kwamen dan weer in beide groepen evenveel voor. De vermelding dat het graad 3 en 4 bijwerkingen betreft is een essentieel onderdeel van de claim. Het niet vermelden van die informatie in het vetgedrukte deel, maar uitsluitend in de niet-vette tekst daaronder, suggereert dat die informatie van minder belang is. De door B-MS gekozen wijze van weergave van de onderhavige claim draagt het risico in zich dat de beroepsbeoefenaren die van de advertentie kennis nemen worden misleid. De indruk kan worden gewekt dat er bij nivolumab overall minder bijwerkingen optraden dan bij dacarbazine, wat niet juist is. Het rationele gebruik van Opdivo in farmacotherapeutisch opzicht wordt hierdoor niet bevorderd en dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

    MSD klaagt ten slotte over de in de advertentie opgenomen grafische impressie van melanoom, met daarnaast het woord “MELANOOM”. De Codecommissie is van oordeel dat in redelijkheid niet te verwachten is dat bij beroepsbeoefenaren die van de advertentie kennis nemen, door de vermelding van dit woord en de afbeelding, mede in aanmerking genomen de plaats waar deze in de advertentie zijn opgenomen, de indruk wordt gewekt dat Opdivo geïndiceerd zou zijn voor de behandeling van alle melanoompatiënten. De Codecommissie acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.

  • Datum: 08-09-2015
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Novo Nordisk heeft betrekking op reclame-uitingen van Sanofi voor haar geneesmiddel Toujeo. Novo Nordisk stelt dat de claims “Een nieuwe generatie basale insuline”, “Effectieve HbA1c verlaging, non-inferior t.o.v. Lantus¹,4-6”, “Een nieuwe, compacte formulering van insuline glargine¹”, “Het volume van insuline glargine is gereduceerd tot 1/3” inclusief de afbeeldingen van de moleculen, “De afgifte van insuline glargine moleculen gaat geleidelijker door het kleinere oppervlak”, “Een stabieler glucoseverlagend effect gedurende meer dan 24 uur t.o.v. Lantus¹,²,³”, “Verminderd risico op nachtelijke hypoglykemie*¹,4-6”, “Toujeo geeft minder nachtelijke hypoglykemieën dan Lantus bij patiënten met diabetes type 2¹,4” inclusief de afbeeldingen van de staafdiagrammen met de tekst “Toujeo geeft minder hypoglykemieën in de titratiefase (week 1 – 8)*4” en “… én in de onderhoudsfase (week 9 – 24) )*4” en de teasercampagne in strijd zijn met de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. Sanofi betwist de stellingen van Novo Nordisk en heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

    De Codecommissie is tot het volgende oordeel gekomen.

    Ten aanzien van de claim “Een nieuwe generatie basale insuline” is de Codecommissie onder verwijzing naar de uitspraken van 3 oktober 2002 en 26 november 2004 en gelet op de context van de reclame-uiting van oordeel dat deze claim misleidend is. Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar de uitspraak.

    De claim “Effectieve HbA1c verlaging, non-inferior t.o.v. Lantus¹,4-6” is naar het oordeel van de Codecommissie juist, voldoende wetenschappelijk onderbouwd en niet misleidend. De claims “Een nieuwe, compacte formulering van insuline glargine¹”, “Het volume van insuline glargine is gereduceerd tot 1/3” inclusief de afbeeldingen van de moleculen en “De afgifte van insuline glargine moleculen gaat geleidelijker door het kleinere oppervlak” zijn naar het oordeel van de Codecommissie eveneens juist, voldoende wetenschappelijk onderbouwd en niet misleidend.

    Ten aanzien van de claim “Een stabieler glucoseverlagend effect gedurende meer dan 24 uur t.o.v. Lantus¹,²,³” is de Codecommissie van oordeel dat het niet vermelden dat de resultaten van de studies, waarnaar in de voetnoten wordt verwezen, zijn behaald bij patiënten met diabetes type 1, misleidend is.

    Ten aanzien van de claims “Toujeo geeft minder nachtelijke hypoglykemieën dan Lantus bij patiënten met diabetes type 2¹,4” inclusief de afbeeldingen van de staafdiagrammen met de tekst “Toujeo geeft minder hypoglykemieën in de titratiefase (week 1 – 8)*4” en “… én in de onderhoudsfase (week 9 – 24) )*4” is de Codecommissie van oordeel dat deze claims niet, althans onvoldoende duidelijk worden onderbouwd en derhalve in strijd zijn met de Gedragscode.

    Ten aanzien van de claim “Verminderd risico op nachtelijke hypoglykemie*¹,4-6” is de Codecommissie van oordeel dat deze claim in strijd is met de SPC van Toujeo. Gelet op de toezegging van Sanofi dat in toekomstige reclame-uitingen conform de SPC van Toujeo wordt vermeld dat het gaat om bevestigde nachtelijke hypoglykemieën, zal de Codecommissie hieraan geen verdere maatregelen verbinden.

    Ten aanzien van de teasercampagne is de Codecommissie van oordeel dat deze niet is aan te merken als publieksreclame.

    De klacht van Novo Nordisk wordt op onderdelen gegrond verklaard.

  • Datum: 12-10-2015
    Onderwerp: Sponsoring
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    Boehringer Ingelheim (BI) verleent aan samenwerkingsverbanden van huisartsenpraktijken in Nederland praktijkondersteuning om de COPD-zorg in de betreffende praktijken te verbeteren. Die ondersteuning bestaat erin dat een BIG-geregistreerde (long-)verpleegkundige, die in dienst is bij een tussenpersoon, Novivex, voor de duur van enkele maanden, gedurende gemiddeld één dag per week werkzaam is in de huisartsenpraktijk. De kosten van de door Novivex verrichte werkzaamheden worden door BI betaald. BI sluit met de betreffende samenwerkingsverbanden van huisartsen een sponsorovereenkomst.

    De klacht van Novartis komt er in de kern op neer dat de door BI gefaciliteerde praktijkondersteuning in strijd is met de Gedragscode omdat deze ondersteuning het kennelijke doel heeft het voorschrijfgedrag van beroepsbeoefenaren te beïnvloeden en deze ondersteuning om meerdere redenen niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan sponsoring in de zin van paragraaf 6.5 GC. Aldus is volgens Novartis sprake van een ongeoorloofde vorm van gunstbetoon.

    BI stelt dat het doel van het project is de COPD-zorg in de betreffende praktijken structureel op een hoger niveau te brengen. Zij sponsort de eenmalige investering die vereist is om de groep patiënten om wie het in de betreffende praktijk gaat in beeld te krijgen en vervolgens de zorg aan deze patiënten te optimaliseren en te structureren. Zij houdt zich daarbij aan alle door de Gedragscode aan sponsoring gestelde voorwaarden en heeft dat in de sponsorovereenkomsten met de praktijken vastgelegd.

    De Codecommissie overweegt dat het risico van beïnvloeding van het voorschrijfgedrag bij iedere vorm van sponsoring aanwezig is. Het is juist daarom dat in hoofdstuk VI van de Gedragscode regels zijn gesteld waaraan sponsoring moet voldoen. Die regels dienen er toe om zoveel mogelijk te waarborgen dat die beïnvloeding niet plaatsvindt. Het risico van beïnvloeding op zichzelf maakt sponsoring niet ontoelaatbaar, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

    Naar het oordeel van de Codecommissie voldoet de door BI verleende sponsoring aan het in artikel 6.5.5 sub a GC gestelde vereiste dat de ondersteuning een kwaliteitsverbeterende activiteit betreft. De kwaliteit van de COPD-zorg in de betreffende praktijken wordt er immers door verbeterd. Tevens wordt de zorg aan de betreffende individuele COPD-patiënten geoptimaliseerd, zodat ook aan het vereiste in dat artikel onder b is voldaan.

    Wat betreft de klacht van Novartis dat het COPD-zorgproject in strijd is met het bepaalde in artikel 6.5.5. sub c GC, omdat voor de door BI gesponsorde activiteiten reguliere financiering kan worden verkregen stelt de Codecommissie voorop dat zij uitgaat van het per 1 januari 2015 geldende bekostigingssysteem. In het bekostigingsmodel 2015 wordt COPD zorg vergoed, zowel in Segment 1 als in samenhang met Segment 2 (multidisciplinaire zorg COPD/Astma, 6.2.2.Beleidsregel), alsmede in Segment 3, dat ziet op ketenzorg. In het huidige bekostigingsmodel is een regiefunctie toegekend aan de zorgverzekeraar. Deze dient te onderzoeken of de zorggroep die bepaalde zorg aanbiedt voldoet aan de daaraan kwalitatief te stellen eisen. Indien een zorggroep niet voldoet aan de daaraan in segment 3 te stellen eisen is de zorgverzekeraar niet gehouden voor die zorg met die zorgaanbieder een overeenkomst te sluiten. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2015 het bekostigingssysteem een reguliere vergoeding kent in alle segmenten, zodat de door BI gesponsorde activiteit in een huisartsenpraktijk die COPD/Astma zorg aanbiedt in ketenzorg die in het regulaire bekostigingsmodel vergoed kan krijgen.

    Indien BI bedoelt uitsluitend activiteiten te sponsoren buiten ketenzorg en buiten multidisciplinaire zorg (de segmenten 2 en 3 van het bekostigingsstelsel), derhalve uitsluitend binnen de basisvoorziening huisartsenzorg, geldt eveneens dat basis COPD/Astma zorg binnen het bekostigingsstelsel in segment 1 wordt vergoed. Dat betekent dat een huisartsenpraktijk uit de daarvoor in het bekostigingsstelsel beschikbaar gestelde middelen zodanige zorg dient te verlenen dat deze aan de daaraan kwalitatief te stellen eisen voldoet. Voor aanvullende financiering door derden in de vorm van sponsoring is op grond van artikel 6.5.5. onder c. geen plaats. Zonder wijziging van de Code kan steun als thans door BI verstrekt, hoe zinvol en belangrijk ook, niet worden toegelaten.

    De conclusie is dat onder het thans geldende zorgstelsel de sponsoring door BI van aanvullende activiteiten ten behoeve van COPD/Astma zorg in strijd is met de Gedragscode en dat de klacht van Novartis in zoverre gegrond is.

    De Codecommissie beveelt BI vanaf heden geen nieuwe sponsorovereenkomsten in het kader van het COPD-zorgproject aan te gaan.

  • Datum:
    Onderwerp:
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken
  • Datum: 16-06-2015
    Onderwerp: Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Boehringer Ingelheim (BI) betreft een notitie van Bayer getiteld “Het dabigatran debacle” (hierna: de Notitie). Begin februari 2015 heeft BI deze vanuit de markt toegezonden gekregen en Bayer daarvan in kennis gesteld. BI stelt dat in de Notitie wordt gesteld en/of gesuggereerd:  dat er bij gebruik van Pradaxa problemen zouden zijn met de plasmaspiegels en dus monitoring van plasmaspiegels noodzakelijk zou zijn;  dat dit bij Xarelto niet, althans minder, het geval zou zijn;  dat BI in dit kader informatie heeft achtergehouden;  dat de registratieautoriteiten naïef, onoplettend en zelfs corrupt zijn.

    Bayer stelt dat de Notitie omstreeks augustus 2014 is opgesteld door een van haar medisch adviseurs en uitsluitend bedoeld was voor intern gebruik. Naar aanleiding van de mededeling van BI dat de Notitie in de markt is aangetroffen heeft Bayer een onderzoek ingesteld. Daaruit bleek, aldus Bayer, dat één accountmanager in de periode van 27 januari tot en met 6 februari 2015 de betreffende Notitie in zijn regio aan 15 cardiologen had verstrekt, en wel 14 keer in hard-copy en één maal digitaal. Later is gebleken dat buiten die regio nog één persoon de Notitie heeft verkregen via een van de 15 cardiologen. Bayer stelt dat zij onmiddellijk haar verantwoordelijkheid heeft genomen en de gevolgen van het handelen van haar accountmanager zo veel als mogelijk ongedaan heeft gemaakt. Daartoe heeft zij aan alle personen aan wie de Notitie is verstrekt een rectificatiebrief gestuurd, waarin zij over de ontstane situatie verantwoording aflegt en de geadresseerde verzoekt de inhoud van de Notitie te negeren en deze voor zover nog in het bezit te vernietigen. Aan BI heeft zij excuses aangeboden en onvoorwaardelijk toegezegd de Notitie niet (meer) te zullen verspreiden en meegedeeld strikte maatregelen te hebben genomen ter voorkoming van een dergelijke fout in de toekomst. Tegen de betreffende accountmanager zijn disciplinaire maatregelen genomen.

    De Codecommissie stelt allereerst vast dat de Notitie, zoals die in elk geval aan 16 beroepsbeoefenaren extern is verspreid, dient te worden aangemerkt als (vergelijkende) reclame in de zin van de Gedragscode en als zodanig dient te voldoen aan de normen die de Gedragscode aan (vergelijkende) reclame stelt. Voor de toetsing aan de Gedragscode is niet relevant dat de Notitie mogelijk, zoals Bayer stelt, niet bedoeld was om extern te worden verspreid. Feit is immers dát deze extern is verspreid en dat Bayer daarvoor verantwoordelijk is, zoals zij ook heeft erkend.

    De Codecommissie komt tot de conclusie dat moet worden aangenomen dat de inhoud van de Notitie niet accuraat, waarheidsgetrouw en in zijn onderdelen juist en controleerbaar is en dat de daarin gemaakte vergelijking van de onderhavige middelen niet wetenschappelijk aantoonbaar juist en dus misleidend is. Hiervan uitgaande en gezien de context waarin de vergelijking van de middelen is geplaatst, te weten de beschuldigingen aan het adres van BI over het achterhouden hetzij bagatelliseren van negatieve onderzoeksresultaten met haar middel en de ernst daarvan, wordt in de Notitie niet de omzichtigheid betracht die ten opzichte branchegenoten geboden is, voldoet de Notitie niet aan de geldende normen van goede smaak en fatsoen, wordt in de Notitie afbreuk gedaan aan de reputatie van de farmaceutische industrie en haar producten, doet de vergelijking in de Notitie onnodig afbreuk aan de waarde van het middel van BI en wordt BI in de Notitie onnodig in diskrediet gebracht. Er is derhalve sprake van een ernstige schending van de bepalingen van de Gedragscode.

    Van Bayer had, gezien de ernst van de schending en de omstandigheid dat met de Notitie onnodig afbreuk werd gedaan aan de waarde van het middel van BI en dat BI onnodig in diskrediet werd gebracht, mogen worden verwacht dat zij onmiddellijk een rectificatie had doen uitgaan waarin Bayer expliciet en onvoorwaardelijk afstand nam van de juistheid van de gemaakte vergelijking van de middelen en de geuite beschuldigingen aan het adres van BI. Dat heeft Bayer in de door haar verzonden brief echter niet heeft gedaan. Zij heeft meegedeeld dat het stuk slechts voor interne discussie bedoeld was niet extern had mogen worden verspreid, maar zij heeft zich in het geheel niet gedistantieerd van de inhoud daarvan. Dat rekent de Codecommissie Bayer zwaar aan. De klacht van BI is gegrond. De Codecommissie beveelt Bayer een rectificatiebrief te sturen aan alle cardiologen in Nederland.

  • Datum: 16-03-2015
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ongegrond

    De klacht van Takeda heeft betrekking op een advertentie van Grünenthal voor haar geneesmiddel Recivit®. Takeda stelt dat de claims “Voor patiënten met doorbraakpijn bij kanker telt elke minuut¹”, “Snel³”, “Every minute counts” en “Recivit®: vanaf 6 minuten³ een statistisch significant verschil in pijnverlichting t.o.v. placebo” in de advertentie van Grünenthal voor haar geneesmiddel Recivit® de misleidende indruk wekken dat Recivit® vanaf 6 minuten een voor de patiënt relevante verlichting van pijn geeft. Deze misleidende indruk wordt volgens Takeda versterkt door de prominente vermelding van “6 minuten” en “pijnverlichting” in de opvallende kleur groen, door het feit dat het getal “6” vergeleken met de andere woorden zeer opvallend groot is afgedrukt alsmede door de tekst, afbeeldingen en opmaak van de advertentie in zijn totaliteit. Het misleidende beeld dat Recivit binnen zes minuten tot relevante pijnverlichting leidt wordt volgens Takeda niet onderbouwd. Bovendien stelt Takeda dat de gewraakte advertentie in strijd is met de inhoud en de strekking van de uitspraak van de Codecommissie van 10 oktober 2014 (K14.007). Grünenthal betwist de stellingen van Takeda en voert gemotiveerd verweer.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claim “Recivit®: vanaf 6 minuten³ een statistisch significant verschil in pijnverlichting t.o.v. placebo” door de resultaten van de studie van Novotna et al. (A Randomized, Placebo-Controlled study of a New Sublingual Formulation of Fentanyl Citrate (Fentanyl Ethypharm) for Breakthrough Pain in Opioid-Treated Patients with Cancer, Novotna et al, Clinical Therapeutics/Volume 36, Number 3, 2014) voldoende wordt onderbouwd. Gelet op de totaliteit van de onderhavige advertentie – daarbij in aanmerking genomen de opmaak, het beeldgebruik, het kleurgebruik en de lettergrootte van het getal “6” – wekken voornoemde claims – afzonderlijk dan wel in combinatie – naar het oordeel van de Codecommissie niet de suggestie dat Recivit® vanaf 6 minuten een voor de patiënt relevante verlichting van pijn geeft.

    De Codecommissie komt aldus tot het oordeel dat de gewraakte advertentie van Grünenthal op zichzelf staand niet in strijd is met de inhoud en/of de strekking van de uitspraak van 10 oktober 2014 (met nummer K14.007) en niet in strijd is met de Gedragscode.

    Tot slot is de Codecommissie van oordeel dat de gewraakte advertentie in het licht van eerdere versies van deze advertentie eveneens niet in strijd is met de Gedragscode. De klacht van Takeda is ongegrond.

    De Codecommissie wijst de klacht van Takeda af.

  • Datum: 15-02-2016
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd

    In 2015 introduceerde Sanofi het basale insuline-analoog Toujeo (insuline glargine 300 E/ml) op de Nederlandse markt. Toujeo is geïndiceerd voor de behandeling van diabetes mellitus bij volwassenen. Bij de introductie van Toujeo heeft Sanofi in een advertentie en een detail aid onder meer gebruik gemaakt van de claim: “Een nieuwe generatie basale insuline”.

    Novo Nordisk heeft in eerste aanleg geklaagd dat deze claim in strijd is met de Gedragscode, omdat Sanofi daarmee suggereert dat zij met Toujeo een geneesmiddel introduceert dat een ingrijpende vernieuwing inhoudt ten opzichte van reeds bestaande geneesmiddelen in hetzelfde indicatiegebied, terwijl voor die claim geen klinische onderbouwing bestaat. De Codecommissie heeft deze klacht gegrond verklaard.

    Tegen dat oordeel komt Sanofi in beroep op. Sanofi betoogt dat in de litigieuze uitingen, in hun totaliteit bezien, duidelijk is dat de claim niet verder strekt dan een vergelijking van Toujeo met het middel Lantus, eveneens van Sanofi, en dat geen sprake is van een vergelijking met andere basale insulines, laat staan het hele bestaande behandelarsenaal.

    Ter onderbouwing van haar betoog schetst Sanofi kort de ontwikkeling van de basale insulines. De meest recente fase is de ontwikkeling van een groep basale insulines die wordt gekenmerkt door het feit dat zij een langere halfwaardetijd hebben, waardoor nog langer aan de insulinebehoefte kan worden voldaan. Vergeleken met de langwerkende insuline-analogen van de eerdere generatie (Lantus van Sanofi en Levemir van Novo Nordisk), is de werkingsduur van de nieuwe generatie verder verlengd en stabieler en daarnaast hebben deze nieuwe middelen volgens Sanofi een verbeterd veiligheidsprofiel, gegeven het verminderde risico op hypoglykemieën. Tot deze groep behoren volgens Sanofi Tresiba (van Novo Nordisk) en Toujeo. Met verwijzing naar diverse wetenschappelijke publicaties stelt Sanofi dat deze groep basale insulines daarin wordt aangeduid als “next generation”.

    De Commissie van Beroep stelt vast dat, zowel in de advertentie als in de detail aid, de tekst “Een nieuwe generatie basale insuline”, in grote witte letters op een groen veld, onmiddellijk in het oog springt. Naar het oordeel van de Commissie van Beroep suggereren die woorden dat er een geneesmiddel wordt geïntroduceerd dat innovatief is, iets dat binnen het bestaande behandelarsenaal nog niet bestaat en niet vergelijkbaar is met bestaande middelen in het indicatiegebied. Dat is de eerste indruk die wordt gewekt bij de beroepsbeoefenaar tot wie de uiting zich richt en wat – naar kan worden aangenomen – als kernboodschap van de reclame-uiting blijft hangen. Die indruk wordt nog versterkt door de combinatie van de tekst met de afbeelding van een man die de opkomende zon aanschouwt. De verwijzingen elders in de advertentie en de detail aid naar Lantus, doen naar het oordeel van de Commissie van Beroep aan die indruk niet (voldoende) af.

    Uit de eigen stellingen van Sanofi volgt dat de indruk die aldus is gewekt, niet juist is. Immers, zoals Sanofi stelt, kan in elk geval ook het middel Tresiba van Novo Nordisk worden gerekend tot dezelfde groep van nieuwe insuline-analogen, waartoe Toujeo behoort. De “nieuwe generatie” waar Sanofi op doelt, bestaat derhalve al enige tijd en van de gesuggereerde innovatie is reeds in zoverre geen sprake.

    Het argument dat de groep basale insulines waartoe Toujeo en Tresiba behoren, in wetenschappelijke publicaties wordt aangeduid als de “next generation”, snijdt naar het oordeel van de Commissie van Beroep geen hout, omdat die woorden in de context van een wetenschappelijke publicatie een heel andere betekenis en lading hebben dan in een reclame-uiting.

    De Commissie van Beroep is van oordeel dat de claim “Een nieuwe generatie basale insuline” onjuist en misleidend is en in strijd met de artikelen 5.2.1.3 en 5.2.2.3 van de Gedragscode en bekrachtigt de uitspraak van de Codecommissie voor zover aan het oordeel van de Commissie van Beroep onderworpen.

  • Datum:
    Onderwerp:
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken
  • Datum: 03-12-2020
    Onderwerp: Publieksreclame
    Instantie: Keuringsraad
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken

    De CGR heeft meldingen ontvangen over een mogelijke overtreding van de regels inzake geneesmiddelenreclame door GlaxoSmithKline BV. De meldingen betreffen een radiocommercial over het belang van vaccins bij gordelroos.

  • Datum: 19-11-2020
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Bayer is gericht tegen uitingen van Novartis voor haar geneesmiddel Beovu (werkzame stof brolucizumab).

    Beovu is geïndiceerd voor gebruik bij volwassenen voor de behandeling van neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD). Dat is een aandoening van het oog waarbij zich nieuwe bloedvaten vormen onder of in de macula door onder andere een overproductie van de “vascular endothelial growth factor”, afgekort VEGF. Deze nieuwe bloedvaten zijn van onvoldoende kwaliteit en zorgen voor lekkage van vocht onder en/of in de retina (intra- en/of subretinaal vocht). Het vocht zorgt voor een verslechtering van het zicht (de visus). Een van de mogelijke behandelingen van nLMD is behandeling met injecties met VEGF-remmers. Beovu is een VEGF-remmer, evenals Eylea van Bayer.

    De klacht van Bayer is onder meer gericht tegen de volgende door Novartis in een advertentie gebruikte claims: a) “Wij zien een prachtige, droge retina” b) “Zo mooi kan een OCT-beeld vrij van retinaal vocht zijn.*” c) “Dat is onze missie: meer patiënten vrij van retinaal vocht.1,2”

    De Codecommissie is, mét Bayer, van oordeel dat de uitingen, in de totale context van de Advertentie, de suggestie wekken dat met Beovu® patiënten vrij kunnen worden gemaakt van retinaal vocht en door de beroepsbeoefenaar aldus kunnen worden begrepen. Het feit dat in de tekst is vermeld dat het bereiken van een droge retina voor meer patiënten de missie is van Novartis, maakt dat niet anders. Immers, door die missie te vermelden in een reclame-uiting voor Beovu, wordt een verband gelegd tussen behandeling met Beovu en het bereiken van dat doel. In die context kan de uiting door de beroepsbeoefenaar worden opgevat als een claim dat behandeling met Beovu kan leiden tot een droge retina, bij meer patiënten. Hiermee kan de gemiddelde beroepsbeoefenaar op het verkeerde been worden gezet. De op grond van de Gedragscode vereiste wetenschappelijke onderbouwing van de claims ontbreekt. De (non-inferiority-)studies waarnaar worden verwezen kunnen de claims niet onderbouwen.

    De klacht van Bayer is verder gericht tegen de claim: VOCHT ONDER CONTROLE-, ZIEKTE ONDER CONTROLE”.

    Naar het oordeel van de Codecommissie kan deze claim door de beroepsbeoefenaar worden opgevat als een claim, dat door het retinaal vocht, met Beovu, onder controle te houden, een beter resultaat kan worden behaald voor de visus van de patiënt. Voor een dergelijke claim bestaat echter geen wetenschappelijke onderbouwing. Noch uit de SmPC, noch uit de registratiestudie, zijnde de HAWK en HARRIER studies, waarop de SmPC is gebaseerd, blijkt een dergelijk verband. De claim is naar het oordeel van de Codecommissie dus ook in dit opzicht misleidend. De beroepsbeoefenaar kan op het verkeerde been worden gezet.

    De klachten van Bayer zijn gegrond verklaard.

  • Datum: 02-11-2020
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van Novartis is gericht tegen uitingen van Bayer voor haar geneesmiddel Eylea (werkzame stof: aflibercept).

    Eylea is onder meer geïndiceerd voor gebruik bij volwassenen voor de behandeling van neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie.

    De klacht van Novartis is gericht tegen de volgende door Bayer in een Advertentie gebruikte claims: a) “Dus mijn volgende INJECTIE is pas OVER 16 WEKEN?”; b) “Maar liefst 40% van de patiënten in de 4-wekelijkse extensiegroep had na 1 jaar behandeling met Eylea® een volgend gepland injectie-interval tot 16 weken”; c) “Welk proactief behandelschema u ook kiest, EYLEA® kan u helpen de visuswinst te vergroten, terwijl u de behandellast voor u en uw patiënt vermindert.”.

    Voor de onderbouwing van de claims wordt in de Advertentie verwezen naar de ALTAIR-studie. In die studie is onderzoek gedaan naar de werkzaamheid en veiligheid van twee Treat & Extend (T&E) regimes, te weten 2- en 4-wekelijkse aanpassingen bij patiënten met nLMD, waarbij een minimum interval van 8 weken en een maximum interval van 16 weken was toegestaan. 40% van de patiënten in de 4-wekelijkse extensiegroep had na één jaar behandeling met Eylea een volgend gepland injectie-interval van 16 weken.

    De Codecommissie onderschrijft niet het standpunt van Bayer, dat zij met de claims niets anders doet dan voormeld studieresultaat communiceren. Mét Novartis is de Codecommissie van oordeel dat de gewraakte claims, in onderlinge samenhang en in de totale context van de Advertentie bezien, de suggestie wekken, dat ook bij de behandeling van andere (vergelijkbare) patiëntenpopulaties dan de onderzochte met Eylea verwacht kan worden dat bij een substantieel deel van de patiënten een injectie-interval van 16 weken kan worden bereikt en daarmee de behandellast van patiënten zal worden verminderd en dat dit resultaat van de ALTAIR-studie in het algemeen kan worden geëxtrapoleerd naar (vergelijkbare) patiëntenpopulaties buiten de onderzochte.

    Voor een dergelijke claim biedt de ALTAIR-studie echter naar het oordeel van de Codecommissie onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing, omdat de methodologie van de studie niet toelaat een dergelijke gevolgtrekking te maken. Zoals immers uit de publicatie van het onderzoek blijkt, waren alle gehanteerde statistische analyses in het onderzoek exploratief en beschrijvend van aard. Aan de resultaten van op dergelijke wijze uitgevoerd onderzoek kunnen naar het oordeel van de Codecommissie geen gevolgtrekkingen worden verbonden voor patiëntenpopulaties buiten de onderzochte populatie, aangezien daarvoor verklarende, inferentiële, statistiek noodzakelijk zou zijn.

    Ook de klacht van Novartis dat Bayer zich schuldig maakt aan cherry picking met de claim “Maar liefst 40% van de patiënten in de 4-wekelijkse extensiegroep had na 1 jaar behandeling met Eylea® een volgend gepland injectie-interval tot 16 weken” is naar het oordeel van de Codecommissie gegrond. Door dat studieresultaat buiten de context en in een promotionele uiting te gebruiken krijgt het een andere lading. In het geheel van de Advertentie en onder meer door toevoeging van de woorden “Maar liefst”, wordt dit resultaat zodanig benadrukt dat geen sprake meer is van een accuraat en waarheidsgetrouw beeld. Het beeld is te eenzijdig en te rooskleurig en kan de beroepsbeoefenaar op het verkeerde been zetten.

    De klacht van Novartis betreft verder de in een Mailing geuite claim: “Wat erin zit maakt het verschil”. Bayer licht toe dat zij in deze mailing de komst van een voorgevulde spuit met Eylea aankondigt. Om aan te geven dat het feit dat Eylea nu ook in een voorgevulde spuit verkrijgbaar zal zijn voor de werking van Eylea zelf geen verschil maakt, gebruikt zij deze claim.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claim te vaag is. Uit de claim valt niet af te leiden wélk verschil Eylea maakt en ten opzichte waarván.

    De Codecommissie is voorts, mét Novartis, van oordeel dat de claim kan worden gelezen als een superioriteitsclaim. Het woord “verschil” duidt per definitie op een vergelijking met iets anders. Nu niet duidelijk is gemaakt waarmee wordt vergeleken, kan de claim gelezen worden als een vergelijking met alle gelijksoortige geneesmiddelen voor dezelfde indicatie, waaronder Lucentis en Beovu van Novartis. Door toevoeging van het lidwoord “het” aan “verschil” krijgt de claim nog een sterkere promotionele lading. De uitdrukking “het verschil maken”, impliceert immers dat sprake is van een substantieel verschil, dat van doorslaggevende betekenis kan zijn. Evident is dat een dergelijke superioriteitsclaim in het geheel niet is onderbouwd en derhalve in strijd is met onder meer de artikelen 5.2.2.8 en 5.2.2.9 van de Gedragscode.

    De klachten van Novartis zijn gegrond verklaard.

  • Datum: 30-09-2020
    Onderwerp: Vergelijkende reclame
    Instantie: Codecommissie
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: (Deels) gegrond

    De klacht van AZ is gericht tegen uitingen van GSK over haar geneesmiddel Zejula. AZ stelt zich op het standpunt dat deze uitingen in strijd zijn met de Gedragscode, in het bijzonder de artikelen 5.2.1.3, 5.2.2.2, 5.2.2.3, 5.2.2.8 jo. 5.2.2.9.

    Centraal in de klacht van AZ staat de door GSK gebruikte claim “ZEJULA®, De enige PARPi met een positief CieBOM-advies voor de afzonderlijke subgroepen met een non-BRCA óf BRCA-tumor*met platinasensitief, recidiverend ovariumcarcinoom¹”. AZ meent dat deze claim is aan te merken als ontoelaatbare vergelijkende reclame. GSK betwist deze stelling en stelt zich op het standpunt dat de claim een korte verwijzing is naar het CieBOM-advies over niraparib.

    De Codecommissie is van oordeel dat de claim “ZEJULA®, De enige PARPi met een positief CieBOM-advies voor de afzonderlijke subgroepen met een non-BRCA óf BRCA-tumor*met platinasensitief, recidiverend ovariumcarcinoom¹” is aan te merken als vergelijkende reclame in de zin van de Gedragscode, welke vergelijking de suggestie wekt dat de CieBOM positiever zou zijn over Zejula® dan over de andere PARP-remmers en daarmee de suggestie van superioriteit van Zejula®. Tussen partijen staat vast dat geen direct vergelijkende studie naar de werking en effectiviteit van Zejula®, Lynparza® en Rubraca® voorhanden is. De gemaakte vergelijking is niet wetenschappelijk onderbouwd.

    Het betoog van GSK dat als zij niet de relevante beroepsgroep middels de gewraakte claim zou mogen attenderen op het CieBOM-advies over niraparib, omdat er sprake zou zijn van een impliciete vergelijking dan wel superioriteitsclaim, dit de facto zou betekenen dat klinisch relevant kenmerkende eigenschappen die op enig moment (nog) uniek zijn, niet zouden mogen worden gepubliceerd en de relevante beroepsgroep hierdoor belangrijke klinische informatie wordt onthouden, faalt. Het is een misvatting dat relevante en juiste informatie niet zou mogen worden gedeeld, maar de wijze waarop zulks gebeurt, dient in overeenstemming te zijn met artikel 5.2.2 van de Gedragscode, aan de hand waarvan de Codecommissie uitingen dient te toetsen.

    De uitingen voldoen niet aan de in artikelen 5.2.2.8 jo. 5.2.2.9 van de Gedragscode gestelde eisen en zijn misleidend. Dit onderdeel van de klacht van AZ is gegrond. De overige klachtonderdelen inzake misleiding zijn eveneens gegrond.

    Gelet op de ernst van de overtreding beveelt de Codecommissie GSK een rectificatie te plaatsen in de vakbladen Medische Oncologie en Oncologie Up-to-date.

  • Datum: 21-07-2020
    Onderwerp: Publieksreclame
    Instantie: Keuringsraad
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken

    De CGR heeft een melding ontvangen over een mogelijke overtreding van de regels inzake geneesmiddelenreclame door ACE Pharmaceuticals BV. De melding betreft een advertentie in het Pharmaceutisch weekblad #25 inzake Semprex®.

  • Datum: 23-06-2020
    Onderwerp: Publieksreclame
    Instantie: Keuringsraad
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Ingetrokken

    De CGR heeft een melding ontvangen van een natuurlijk persoon, wiens naam om privacy redenen anoniem blijft, over een mogelijke overtreding van de regels inzake geneesmiddelenreclame door Allergy Therapeutics Netherlands (ATN). De melding betreft de website www.hulpbijhooikoorts.nl.

  • Datum: 01-03-2021
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd

    Novartis is in beroep gekomen tegen de beslissing van de Codecommissie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame van 19 november 2020, gegeven onder nummer K20.006. De Codecommissie heeft de klacht van Bayer met betrekking tot de advertentie van Novartis voor haar geneesmiddel Beovu® gegrond geacht wegens strijd met de artikelen 5.2.1.2, 5.2.1.3, 5.2.2.2, 5.2.2.3 en 5.2.2.4 van de Gedragscode. Het beroep van Novartis strekt ertoe dat de klacht van Bayer met betrekking tot de advertentie alsnog wordt afgewezen.

    Centraal in het beroep staat de advertentie van Novartis voor haar geneesmiddel Beovu® waarin de volgende claims zijn gebruikt: “Wij zien een prachtige, droge retina. Zo mooi kan een OCT-beeld vrij van retinaal vocht zijn.* Dat is onze missie: meer patiënten vrij van retinaal vocht.¹,²” en “VOCHT ONDER CONTROLE, ZIEKTE ONDER CONTROLE”.

    Novartis heeft acht grieven (A tot en met H) aangevoerd. Gelet op het totaalbeeld van de advertentie is de Commissie van Beroep van oordeel dat de gebruikte claims zijn aan te merken als productclaims voor het geneesmiddel Beovu® en dat de gemiddelde beroepsbeoefenaar die ook als zodanig zal opvatten. De claim “Wij zien een prachtige, droge retina. Zo mooi kan een OCT-beeld vrij van retinaal vocht zijn.* Dat is onze missie: meer patiënten vrij van retinaal vocht¹,²” wekt de suggestie dat met Beovu® patiënten vrij kunnen worden gemaakt van retinaal vocht en dat behandeling met Beovu® kan leiden tot een droge retina bij meer patiënten. Deze claims worden niet voldoende wetenschappelijk onderbouwd door de SmPC van Beovu® en de HAWK en HARRIER studies.

    De Commissie van Beroep is van oordeel dat de Codecommissie in haar overwegingen 6.8 tot en met 6.11 het standpunt van Novartis niet onjuist heeft weergegeven en dat van een onbegrijpelijk en/of innerlijke tegenstrijdig oordeel evenmin kan worden gesproken. Voornoemde rechtsoverwegingen van de Codecommissie dienen in onderling verband te worden gelezen. Hieruit volgt dat de Codecommissie terecht heeft geoordeeld dat voornoemde claims in strijd zijn met de Gedragscode.

    De Commissie van Beroep is verder van oordeel dat de gemiddelde beroepsbeoefenaar de claim “VOCHT ONDER CONTROLE, ZIEKTE ONDER CONTROLE” gelet op het totaalbeeld van de advertentie in die zin zal opvatten dat de ziekte, dit is de visusverslechtering die zich voordoet bij patiënten met nMLD, onder controle kan worden gebracht met Beovu® door het retinaal vocht onder controle te houden en dat daardoor de visus van de patiënt kan worden behouden of verbeterd. Deze claim wordt niet wetenschappelijk onderbouwd door de studies van HAWK en HARRIER studies of de SmPC van Beovu®. In de rechtsoverwegingen 6.5, 6.16 en 6.19 heeft de Codecommissie terecht geoordeeld dat de claim “VOCHT ONDER CONTROLE, ZIEKTE ONDER CONTROLE” niet voldoende wetenschappelijk wordt onderbouwd en misleidend is. Van een innerlijk tegenstrijdig oordeel van de Codecommissie is geen sprake. De grieven D en E worden verworpen.

    Omdat de Commissie van Beroep zich kan verenigen met het oordeel van de Codecommissie en de gronden waarop dat berust, behoeven de grieven F, G en H geen nadere inhoudelijke behandeling; deze worden eveneens verworpen.

    De Commissie van Beroep bekrachtigt de beslissing van de Codecommissie van 19 november 2020.

  • Datum: 01-03-2021
    Onderwerp: Eisen aan reclame
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd

    Bayer is in beroep gekomen van de beslissing van de Codecommissie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame van 2 november 2020, gegeven onder nummer K20.005. De Codecommissie heeft de klacht van Novartis gegrond geacht wegens onder meer strijd met de artikelen 5.2.1.2, 5.2.1.3, 5.2.2.2, 5.2.2.3 en 5.2.2.4 van de Gedragscode. Het beroep van Bayer strekt ertoe dat de klacht van Novartis met betrekking tot de advertentie, alsnog wordt afgewezen.

    Centraal in het beroep staat de advertentie van Bayer voor haar geneesmiddel Eylea®. Het betreft een paginagrote portretfoto van een man met onder andere de volgende teksten: “Dus mijn volgende INJECTIE is pas OVER 16 WEKEN?” en “Maar liefst 40% van de patiënten in de 4-wekelijkse extensiegroep had na 1 jaar behandeling met Eylea® een volgend gepland injectie-interval tot 16 weken”. In een voetnoot is verwezen naar de hierna te noemen ALTAIR-studie.

    De eerste grief van Bayer is gericht tegen het in 6.10 van de uitspraak vervatte oordeel van de Codecommissie dat de resultaten van de ALTAIR-studie onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing bieden voor de reclame-uitingen in de advertentie en dat het feit dat het relevante studieresultaat uit de ALTAIR-studie is opgenomen in de SmPC niet zou bijdragen aan de vereiste wetenschappelijke onderbouwing dat het studieresultaat ook buiten de onderzochte groep patiënten toepasbaar is, omdat in de SmPC niet meer dan een samenvatting van de ALTAIR-studie wordt gegeven en daaraan verder geen conclusies mogen worden verbonden.

    De tweede grief is gericht tegen het in 6.12 van de uitspraak vervatte oordeel van de Codecommissie dat door het studieresultaat uit de ALTAIR-studie buiten de context en in een promotionele uiting te gebruiken het een andere lading krijgt en gelet op het geheel van de advertentie en het gebruik van de woorden “Maar liefst” het studieresultaat zodanig wordt benadrukt dat geen sprake meer is van een accuraat en waarheidsgetrouw beeld, waardoor het beeld te eenzijdig en te rooskleurig is en het de beroepsbeoefenaar op het verkeerde been kan zetten.

    De Commissie van Beroep is van oordeel dat gelet op de totaliteit van de advertentie, het portret, de in het oog springende vermelding van de gestelde vraag beginnende met het woord “Dus”, wat betekent dat de man vraagt of hij het goed begrepen heeft, de in kapitalen geschreven woorden INJECTIE OVER 16 WEKEN, en de reactie daarop, dat met deze reclame-uiting voor patiënten die behandeld worden met Eylea® een geruststellend beeld wordt geschetst ten aanzien van het injectie-interval. Hierbij wordt de suggestie gewekt dat een substantieel deel van deze patiënten pas over 16 weken de volgende injectie nodig heeft. Deze suggestie wordt naar het oordeel van de Commissie van Beroep in zijn algemeenheid gewekt voor patiënten die worden behandeld met Eylea®. De gewekte suggestie dat een substantieel deel van de patiënten die worden behandeld met Eylea® een volgende injectie pas over16 weken nodig hebben, wordt niet onderbouwd door de resultaten van de ALTAIR-studie en de SmPC-tekst van Eylea®.

    De Commissie van Beroep komt tot de conclusie dat de Codecommissie in 6.10 en 6.12 van haar uitspraak terecht heeft geoordeeld dat de claim “Dus mijn volgende INJECTIE is pas OVER 16 WEKEN?” niet wordt onderbouwd door de ALTAIR-studie en de SmPC van Eylea® en daarmee in strijd is met de Gedragscode alsmede dat de claim “Maar liefst 40% van de patiënten in de 4-wekelijkse extensiegroep had na 1 jaar behandeling met Eylea® een volgend gepland injectie-interval tot 16 weken” in de gegeven context een te eenzijdig en te rooskleurig beeld schetst, waardoor de gemiddelde beroepsoefenaar op het verkeerde been kan worden gezet. Beide claims zijn in strijd zijn met de Gedragscode. Grieven 1 en 2 worden verworpen.

    De Commissie van Beroep bekrachtigt de beslissing van de Codecommissie van 2 november 2020.

  • Datum: 30-06-2020
    Onderwerp: Vergelijkende reclame, Onderzoeken
    Instantie: Commissie van beroep
    Type uitspraak: Klacht
    Uitspraak: Beroep: Uitspraak bekrachtigd

    Janssen is bij de Commissie van Beroep in beroep gekomen tegen de beslissing van de Codecommissie van 28 februari 2020, gegeven onder nummer K19.005 tussen Astellas als verzoekster en Janssen als verweerster. Janssen heeft twee gronden van beroep aangevoerd, waartegen Astellas gemotiveerd verweer heeft gevoerd.

    Janssen voert in haar beroepschrift aan dat de Codecommissie buiten de grenzen van de rechtsstrijd tussen partijen is getreden en voorts dat zij ten onrechte heeft geoordeeld dat de in casu relevante studie onvoldoende wetenschappelijke kwaliteit en overtuigingskracht heeft om de voorgenomen vergelijkende reclame te rechtvaardigen.

    De Commissie van Beroep gaat allereerst niet mee in het betoog van Janssen dat de Codecommissie buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, en verwijst daarbij naar verschillende onderdelen van het klaagschrift van Astellas.

    Voorts overweegt de Commissie van Beroep dat de effectiviteit of werking van een geneesmiddel van eminent belang is voor een beroepsbeoefenaar bij de keuze om een geneesmiddel voor te schrijven. Omdat reclame erop is gericht het voorschrijfgedrag van de arts te beïnvloeden ten gunste van het geneesmiddel waarop de uiting betrekking heeft, zal bij een vergelijkende claim tussen twee geneesmiddelen met een vergelijkbare indicatiestelling, deze claim in beginsel gebaseerd dienen te zijn op een wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van deze middelen.

    Dat gezegd hebbende, kan ook een observationele studie (zoals de studie in casu) in beginsel als wetenschappelijke onderbouwing van een vergelijkende claim dienen, wanneer aan de in de Gedragscode gestelde eisen wordt voldaan. De Commissie van Beroep is van oordeel dat de studie die hier aan de orde is de nodige kwaliteit en overtuigingskracht mist om de vergelijkende reclame te onderbouwen. Het betreft een niet rechtstreeks vergelijkende, prospectieve, niet gerandomiseerde observationele studie, waarbij het de vraag is of de onderzochte patiëntengroepen bij de start van de behandeling met een van beide middelen volledig vergelijkbaar waren, waarbij de studiepopulatie gedurende de studie drastisch afnam en waarvan de conclusies niet objectief meetbaar zijn. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat bovendien een rechtstreeks vergelijkende studie naar de werking en effectiviteit van beide geneesmiddelen ontbreekt, kan niet geoordeeld worden dat de vergelijkende reclame van Janssen voldoet aan de Gedragscode.

    De Commissie van Beroep bekrachtigt de beslissing van de Codecommissie.