AA09.061 Goedkeuring nascholingsprogramma

Op 24 juli 2009 is het volgende advies (A09.061) gegeven:

1. Het verzoek:

X stelt dat artsen er in toenemende mate voor kiezen om nascholingen in hun eigen tijd te doen met behulp van schriftelijk cursusmateriaal. Dit heeft voor de deelnemers vaak de voorkeur boven het werken met een beeldscherm (e-learning). Hiermee ontstaat een nieuwe en wenselijke wijze van nascholing, samen te vatten als “individuele wetenschappelijke nascholing die u thuis of op uw werk kunt doorlopen op een tijdstip dat u het beste uitkomt”. Er is dus geen sprake van een “samenkomst” en ook niet van e-learning, maar van een tussenvorm.
Recent is de nieuwe “A” beschikbaar gekomen. Het is al jaren “state of the art” nascholingsmateriaal voor Y-artsen en omvat het totale gebied van Y. Uit dit materiaal zijn de hoofdstukken betreffende Z samengebracht in drie modules, dit in opdracht van X en uitgevoerd door “B”, de enige bevoegde tussenpersoon voor Europa van de “Amerikaanse Y-artsen”. Deze zgn “A” zijn bedoeld als Continuous Medical Educations voor B- en C-artsen. Het materiaal bestaat uit een brochure, een pre-toets, drie nascholingsmodules en een post-toets.
Voor deze nascholing is bij “D” en bij “E” accreditatie aangevraagd. “D” heeft accreditatie verleend (6 punten), maar “E” heeft laten weten dat waarschijnlijk geen accreditatie wordt verleend om enkele in het verzoek genoemde redenen. Er moet daarom van worden uitgegaan dat geen accreditatiepunten voor C-artsen worden verleend. Niettemin meent X dat de geplande nascholingsmodule nog steeds interessant is voor C-artsen en wil de nascholing voor deze groep mogelijk maken.

X verzoekt advies van de Codecommissie met betrekking tot het wetenschappelijk karakter van het geboden programma en in de tweede plaats ter zake van het gunstbetoon in het kader van een wetenschappelijke nascholing zonder samenkomst.

2. Het oordeel van de Codecommissie:

De beschrijving door X van haar voornemens is hierboven geciteerd, zodat met betrekking tot de feiten in zoverre naar het bovenstaande mag worden verwezen. De Codecommissie begrijpt dat ervan moet worden uitgegaan dat de nascholing zal worden aangeboden aan huisartsen maar dat daarvoor geen accreditatie zal worden verleend, en dat het advies juist met het oog op die situatie wordt gevraagd.

De eerste vraag is of het aan C-artsen aan te bieden programma als wetenschappelijk kan worden betiteld. De Codecommissie zoekt voor de beantwoording van deze vraag aansluiting bij de daarvoor vastgestelde regeling in de Normen Uitwerking Gunstbetoon. Weliswaar is geen sprake van een bijeenkomst als in die uitwerking bedoeld, maar niets staat eraan in de weg die normen toe te passen op de thans te beoordelen situatie en er is geen reden daarbij af te wijken van de genoemde normen in inhoudelijk opzicht. De vraag of het wetenschappelijk programma al dan niet wordt aangeboden in het kader van een fysieke samenkomst is voor de toetsing van het wetenschappelijk gehalte immers niet relevant.
Nu het programma door een vergunninghouder, X, wordt georganiseerd respectievelijk aangeboden, komen bij de toetsing als criteria in aanmerking de normen vastgesteld in artikel B.7 sub c van de Uitwerking Normen Gunstbetoon. Dat brengt mee dat de objectiviteit van de geboden leerstof voldoende gewaarborgd dient te zijn en het programma voorziet in een bestaande behoefte bij beroepsbeoefenaren.

De Codecommissie komt tot de conclusie dat het onderhavige leerprogramma in beide opzichten positief moet worden beoordeeld. Zij heeft kennisgenomen van de leerstof zoals die is neergelegd in de toegezonden bescheiden. Voor zover de Codecommissie kan constateren is geen sprake van aanprijzende elementen (slechts de sponsors, X en W, worden op het omslag vermeld). De namen van de samenstellers van het programma worden steeds vermeld; of deze samenstellers banden hebben met het bedrijf van X is niet specifiek verduidelijkt, maar de Codecommissie wil, gezien het lesmateriaal, wel aannemen dat dit geen invloed heeft gehad op de inhoud van de nascholing. Dat er bij beroepsbeoefenaren een – van X onafhankelijke – behoefte bestaat aan informatie inzake de onderhavige problematiek verband houdende met Z en de risico’s daarvan voor de gezondheid van patiënten, moge bekend worden verondersteld.

Er is dus geen beletsel om in dit geval te spreken van een wetenschappelijk programma. De vraag is echter of dit X verder brengt in haar streven naar een positief toetsingsresultaat bij de Codecommissie CGR. Dit zal hieronder nader worden duidelijk gemaakt.

De vraag is hoe de voorgestelde vorm van aanbieden van nascholing moet worden gekwalificeerd. Daarbij moet uiteraard allereerst worden gedacht aan sponsoring in de zin van de “Gedragsregels Sponsoring”. Ook heeft het plan elementen die wijzen op de toepasselijkheid van de artikelen 18 tot en met 22 van de Code en naar de Uitwerking Normen Gunstbetoon inzake geschenken. Tenslotte is vergelijking mogelijk met
nascholingsbijeenkomsten, uiteraard met dien verstande dat in dit geval deelnemers niet fysiek bijeenkomen maar ieder voor zich op de werkplek of thuis de voor hen bestemde boodschappen tot zich nemen.
Sponsoring is gedefinieerd als “het door een vergunninghouder verlenen van financiële dan wel anderszins op geld waardeerbare ondersteuning (…) aan beroepsbeoefenaren, samenwerkingsverbanden van beroepsbeoefenaren en/of instellingen waar beroepsbeoefenaren in participeren dan wel werkzaam zijn” (art. 1 van de Gedragsregels Sponsoring). Sponsoring aan individuele beroepsbeoefenaren is niet toegestaan (art. 3). De toepasselijkheid van de regeling inzake geschenken aan individuele beroepsbeoefenaren (Uitwerking Normen Gunstbetoon) blijft onverlet.

De Codecommissie komt tot de conclusie dat in het voorgestelde geval sprake is van financiële – althans op geld waardeerbare – ondersteuning van individuele beroepsbeoefenaren. Het is immers de vergunninghouder die (mede) bepaalt welke beroepsbeoefenaren voor deelname in aanmerking komen, althans daarop aanmerkelijke (directe of indirecte) invloed heeft, hetgeen wordt onderstreept door het feit dat de vergunninghouder zorg draagt voor de verstrekking aan de artsen van het cursusmateriaal. Zoals gezegd is deze vorm van financiële ondersteuning niet toegestaan.

Dit alles zou anders kunnen zijn indien ondersteuning wordt verleend aan samenwerkingsverbanden van artsen, bijvoorbeeld verenigingen (van artsen of specialisten), stichtingen of maatschappen, maar daaromtrent is niets gesteld of gebleken. Ook merkt de Codecommissie op dat de Gedragsregels Sponsoring nog andere eisen stellen aan sponsoring, maar de Codecommissie beschikt thans niet over voldoende informatie om te kunnen beoordelen of daaraan wordt voldaan. Wel wil de Commissie aannemen dat de aangeboden nascholing – indien en voor zover vrij van aanprijzende elementen – kan leiden tot verbetering van de zorg voor patiënten of bevordering van de medische wetenschap (art. 5.1 van de Gedragsregels Sponsoring).

Ten aanzien van te sponsoren samenwerkingsverbanden en de eisen die daaraan gesteld worden willen de Gedragsregels Sponsoring van positieve toepassing zijn, verwijst de Codecommissie naar de toelichting bij artikel 2.1 van die gedragsregels. Ook wordt verwezen naar het advies d.d. 11 september 2008 onder nummer A08.065, te vinden op de website van de CGR, www.cgr.nl onder jurisprudentie / adviesoordelen, waarin enkele relevante praktijkvoorbeelden zijn beoordeeld. Voorts wordt verwezen naar het recente advies gegeven onder nummer A09.054 d.d. 20 juli 2009 betreffende online nascholing.

Uit het vorenstaande volgt dat sponsoring in de gegeven omstandigheden en op de beschreven wijze niet toelaatbaar is. De voorgestelde werkwijze met betrekking tot individuele artsen impliceert veeleer het geven van geschenken. Dit is slechts toegestaan indien een geschenk van geringe waarde is (maximaal € 50 per keer resp. € 150 per jaar per therapeutische klasse) en van betekenis kan zijn voor de beroepsuitoefening. Het laatste is met betrekking tot de nascholing aannemelijk, het eerste, de waarde van het geschenk, blijkt niet uit de door X gestelde feiten. Voor zover de door X aan te bieden dienst, eventueel na aftrek van een eigen bijdrage van de beroepsbeoefenaren, de genoemde maxima niet overschrijdt, zou deze als geschenk toelaatbaar zijn.

Het moge op het eerste gezicht merkwaardig lijken dat voor een moderne vorm van nascholing meer stringente beperkingen gelden dan voor nascholing in het kader van een traditionele wetenschappelijke bijeenkomst. Men dient in dit verband echter te bedenken dat laatstgenoemde bijeenkomsten in beginsel niet alleen een collectief karakter hebben maar ook dat het individuele aspect dat het plan van X aankleeft – en daarmee ook de eigenschap van individuele geschenken – voor een belangrijk deel kan worden weggenomen door de dienst aan samenwerkingsverbanden van beroepsbeoefenaren aan te bieden.
De Codecommissie onderkent de voordelen die de voorgestelde nascholing te bieden heeft, zowel in organisatorisch als in financieel opzicht en staat daarom in beginsel positief ten opzichte van de door X ontwikkelde initiatieven. De huidige regelgeving biedt evenwel geen ruimte voor een ander oordeel dan hierboven weergegeven. Daartoe wordt nog het volgende overwogen, welke overwegingen grotendeels zijn ontleend aan het hierboven reeds genoemde advies d.d. 20 juli 2009.
De Uitwerking Normen Gunstbetoon spreekt in artikel 4 uitdrukkelijk van “gastvrijheid in het kader van samenkomsten”, waarna gastvrijheid nader wordt gedefinieerd als het vergoeden of voor rekening nemen van reiskosten, verblijfkosten en inschrijvingskosten van een samenkomst (cursivering voorzitter). Daarbij wordt opgemerkt dat de kosten van inschrijving veelal een ondergeschikte rol spelen ten opzichte van de kosten voor de reis en het verblijf ter plaatse. Uit de toelichting bij de Uitwerking Normen Gunstbetoon blijkt voorts dat deze bepalingen geheel zijn toegespitst op bijeenkomsten van beroepsbeoefenaren. De conclusie moet zijn dat de regels voor gastvrijheid bij uitstek zijn geschreven en bestemd voor situaties waar sprake is van een fysieke samenkomst.
Voorts is van belang dat, zoals hiervoor reeds overwogen, sprake is van een zodanige financiering dat deze geheel en volkomen wordt bestreken door de Gedragsregels Sponsoring. Het gaat immers om een door een vergunninghouder te verlenen financiële althans op geld waardeerbare ondersteuning aan beroepsbeoefenaren. De toepasselijkheid van de Gedragsregels Sponsoring staat dus op zichzelf beschouwd vast op grond van artikel 1 sub a van die gedragsregels.. De Codecommissie acht zich niet vrij de (op zichzelf gaaf toepasselijke) Gedragsregels Sponsoring buiten toepassing te laten ten gunste van de (niet daarvoor geschreven) regels van de Uitwerking Normen Gunstbetoon. Dit zou immers leiden tot een onaanvaardbare terzijdestelling van gedragsregels.

Het advies van de Codecommissie is derhalve de nascholingscursus hetzij uitsluitend aan samenwerkingsverbanden van beroepsbeoefenaren – zoals verenigingen, stichtingen en maatschappen – aan te bieden, zulks met inachtneming van ook alle overige bepalingen van de Gedragsregels Sponsoring, hetzij aan individuele beroepsbeoefenaren aan te bieden met inachtneming van de in de Uitwerking Normen Gunstbetoon gestelde maxima voor geschenken, bijvoorbeeld door een eigen bijdrage van deelnemers te verlangen.

3. De kosten:

De Codecommissie bepaalt dat de aan deze adviesaanvraag verbonden kosten separaat aan X in rekening zullen worden gebracht.
Aldus gedaan te Gouda op 24 juli 2009 door mr. M. de Boer, voorzitter.

ID:

AA09.061

Onderwerp(en):

Geschenken, Samenkomsten in Nederland, Sponsoring

Type beoordeling:

Advies

Uitspraak:

Negatief

Instantie:

Codecommissie

Datum uitspraak:

24-07-2009

Print deze uitspraak