B20.007 Nederlandse Staat/Glaxo
BESLISSING VAN BEROEPSKAMER 1 VAN DE COMMISSIE VAN BEROEP VAN DE STICHTING CODE GENEESMIDDELENRECLAME IN KORT GEDING
In de zaak van:
DE STAAT DER NEDERLANDEN, Inspectie voor de Gezondheidszorg, zetelende te Den Haag, appellant in het principaal appèl, geïntimeerde in het incidenteel appèl, advocaat mr J.J. van der Helm te Den Haag,
tegen:
de besloten vennootschap GLAXOWELLCOME B.V. gevestigd te Zeist, geïntimeerde in het principaal appèl, appellante in het incidenteel appèl, advocaat mr L. Oosting te Amsterdam,
met betrekking tot een klacht ten aanzien van een uiting van geneesmiddelenreclame voor het middel: Zyban ® ( verder: Zyban).
Partijen zullen verder worden genoemd De Staat en GlaxoWellcome.
1. HET GEDING IN BEROEP
In het principaal en het incidenteel appèl
Bij brief van 21 april 2000 is De Staat bij de Commissie van Beroep van de Stichting Code Geneesmiddelen Reclame (verder te noemen: de Commissie van Beroep) in beroep gekomen van een op 18 april 2000 onder CGR nummer K20007 in kort geding uitgesproken beslissing van de Codecommissie van de Stichting Geneesmiddelen Reclame (verder te noemen: de Codecommissie), gegeven tussen De Staat als klager en GlaxoWellcome als verweerster. Bij aanvullend beroepschrift van 2 mei 2000 heeft De Staat een aantal grieven tegen voormelde beslissing aangevoerd en geconcludeerd dat de Commissie van Beroep de beslissing van de Codecommissie ten aanzien van het daarin weergegeven oordeel over de dagbladadvertentie zal vernietigen en zal aanvullen wat betreft het oordeel over de brochure.
Bij brief van 25 april 2000 is GlaxoWellcome eveneens van voormelde beslissing van de Codecommissie in beroep gekomen. In haar beroepschrift heeft zij vier grieven geformuleerd.
Ter zitting van 24 mei 2000 heeft de behandeling in beroep plaatsgevonden. Namens de Staat waren aanwezig [vertegenwoordiger A], bijgestaan door mr Van der Helm. GlaxoWellcome was ter zitting vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers B en C], bijgestaan door mr Oosting. De raadslieden hebben de standpunten van partijen – zowel wat betreft de eigen grieven als die van de andere partij – aan de hand van een pleitnota toegelicht. Nadat de raadslieden nog hadden gere – en gedupliceerd, hebben partijen hun stukken overgelegd en een beslissing gevraagd. De inhoud van al deze stukken geldt als hier ingelast.
2. DE GRIEVEN
In het principaal en het incidenteel appèl
2.1.1 De Staat heeft de volgende – zakelijk weergegeven – grieven tegen de beslissing van de Codecommissie aangevoerd:
2.1.2 Grief I. Bij haar oordeel over de dagbladadvertentie heeft de Codecommissie ten onrechte de verweten gedraging niet getoetst aan het materiële Nederlandse recht zoals de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening en het Reclamebesluit geneesmiddelen, doch heeft slechts volstaan met de toets aan de – meer beperkte – definities van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame en de Gedragscode voor de publieksreclame voor geneesmiddelen. De Codecommissie had, door te overwegen dat het waar moge zijn dat GlaxoWellcome hoopt en beoogt met de advertentie een vraag van het publiek naar Zyban te creëren op grond van het Reclamebesluit moeten oordelen dat de dagbladadvertentie is te beschouwen als een vorm van verboden publieksreclame voor Zyban en dat GlaxoWellcome hiermee in strijd handelt met artikel 3 van de Gedragscode voor de publieksreclame.
2.1.3 Grief II. Ten onrechte heeft de Codecommissie GlaxoWellcome niet bevolen de reeds verspreide brochures terug te halen en ten onrechte heeft de Codecommissie haar beslissing op dit punt niet gemotiveerd.
2.2.1 De grieven die GlaxoWellcome tegen de beslissing van de Codecommissie heeft aangevoerd luiden als volgt.
2.2.2 Grief I. Ten onrechte heeft de Codecommissie onder paragraaf “ A. De vaststaande feiten ” overwogen: “ GlaxoWellcome heeft sinds de introductie van Zyban op 1 december 1999 een aantal reclameactiviteiten ondernomen” ( … ) Sinds 18 februari 2000 verschijnen in (landelijke) dagbladen advertenties. ( … ) “GlaxoWellcome heeft het middel Zyban ook onder de aandacht gebracht van huisartsen, onder meer door reclamemateriaal te verspreiden en op het landelijk NHG – congres informatie te verstrekken. Het materiaal bevat onder meer een folder die in de wachtkamers van huisartsen is terug te vinden.”
2.2.3 Grief II. Ten onrechte heeft de Codecommissie onder paragraaf “ D. Het voorlopig oordeel van de Codecommissie ” sub 1 overwogen: “ Allereerst heeft GlaxoWellcome geprotesteerd tegen het gesteld onrechtmatig gebruik in deze procedure van bescheiden die de Staat heeft verkregen middels inbeslagneming in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Dit verweer is evenwel ongegrond. De meeste bescheiden zijn immers niet van vertrouwelijke aard, maar integendeel naar hun aard bestemd om in ruime kring gelezen te worden. Dit geldt voor de brochure (productie 5) en de brieven van GlaxoWellcome aan de artsen (productie 6), terwijl ook het overzicht van geplaatste advertenties geen informatie bevat waarvan gezegd kan worden dat GlaxoWellcome door het bekend worden daarvan in bredere kring in enig relevant belang wordt geschaad. Dit zou anders kunnen zijn voor productie 3, houdende strikt vertrouwelijke informatie over het marketingbeleid van GlaxoWellcome, maar deze productie is niet (mede) redengevend voor de Codecommissie, zodat de Codecommissie aan het oordeel over het gesteld onrechtmatig gebruik daarvan niet toekomt.”
2.2.4 Grief III. Ten onrechte heeft de Codecommissie ten aanzien van de aanvullende klacht d.d. 10 maart 2000 inzake de folder/brochure onder paragraaf “ D. Het voorlopig oordeel van de Codecommissie ” sub 4 overwogen: “ Inzake de brochure wordt het volgende overwogen. De brochure is bestemd om te worden aangeboden aan (het rokende deel van) het publiek, zo staat wel vast op grond van de inhoud ervan. Aangenomen mag worden dat GlaxoWellcome deze laat neerleggen in ruimtes die door haar doelgroep worden bezocht, met name wachtkamers van huisartsen. De brochure vermeldt onder de kop ” Manieren om te stoppen met roken ” onder “ De nieuwe aanpak ” waarvan vervolgens (als enige) uitvoerig aandacht wordt besteed, met vermelding van “ de tabletten ” met de werkzame stof bupropion, een stof die alleen door GlaxoWellcome op de markt wordt gebracht met een indicatie voor het verminderen van de ontwenningsverschijnselen die optreden bij het stoppen met roken, en wel in haar product Zyban. Ook vermeldt de brochure nadrukkelijk de website www.GlaxoWellcome.nl. van GlaxoWellcome. Door deze vermeldingen respectievelijk verwijzingen moet de brochure als een vorm van reclame in de zin van de Gedragscode worden aangemerkt. Daargelaten de eventuele juistheid van de stellingen van GlaxoWellcome dat deze boodschap (ook) als voorlichting kan worden beschouwd, reclame voor een bupropion – houdend middel is zij in ieder geval.”
2.2.5 Grief IV. Ten onrechte heeft de Codecommissie ten aanzien van de aanvullende klacht inzake de folder/brochure onder paragraaf “ D. Het voorlopig oordeel van de Codecommissie ” sub 4, tweede alinea overwogen: “ De reclameboodschap in de brochure is tevens te beschouwen als publieksreclame in de zin van artikel 1 sub b van de Code voor Publieksreclame. Zij is immers bij uitstek bestemd voor potentiële eindgebruikers van Zyban en is niet uitsluitend gericht tot beroepsbeoefenaren. Daarmee valt de brochure onder de werking van de Gedragscode. De stelling van GlaxoWellcome dat wachtkamers van artsen geen publieke ruimten zijn is in het kader van de toepassing van de Gedragscode onjuist. Juist in die wachtkamers verzamelt zich het publiek waarop de boodschap van GlaxoWellcome is gericht. Aangezien publieksreclame voor geneesmiddelen is verboden is de gegrondheid van de klacht tegen de brochure daarmee gegeven.”
3. DE FEITEN
In het principaal en het incidenteel appèl
3.1 In haar beslissing van 18 april 2000 heeft de Codecommissie onder A. een aantal feiten als ten processe vaststaand opgesomd. Voor zover deze feiten in beroep niet zijn bestreden, gelden in deze instantie de volgende feitelijke uitgangspunten:
GlaxoWellcome is een onderneming die zich bezighoudt met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen. GlaxoWellcome brengt sinds 1 december 1999 het geneesmiddel Zyban op de markt, dat wordt toegepast voor het verminderen van ontwenningsverschijnselen die optreden bij het stoppen met roken en beoogt rokers op die manier te helpen te stoppen met roken. Het is een geneesmiddel dat uitsluitend op recept te verkrijgen is. De werkzame stof van dit product is bupropion (hydrochloride). GlaxoWellcome heeft sinds de introductie van Zyban op 1 december 1999 een aantal activiteiten ondernomen. In de periode 25 december 1999 tot 30 december 1999 heeft zij op verschillende Nederlandse – zowel commerciële als publieke – televisiezenders een spotje doen vertonen (gericht op het stoppen met roken) met daarin een verwijzing naar de internetsite www.glaxowellcome.nl Dergelijke spotjes zijn tevens in een groot aantal Nederlandse bioscopen vertoond. Na interventie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben de betrokken televisiestations ultimo december 1999 verdere uitzending van het bewuste spotje gestaakt. Blijkens de eerder genoemde internetsite worden door GlaxoWellcome ook aan potentiële patiënten brochures en videobanden over het middel Zyban verstrekt. Tevens heeft GlaxoWellcome een telefonische informatielijn waarlangs informatie over het gebruik van het middel wordt verstrekt. Sinds 18 februari 2000 zijn in (landelijke) dagbladen publicaties van de zijde van GlaxoWellcome verschenen. Hierin worden rokers die willen stoppen met roken naar de huisarts verwezen. GlaxoWellcome heeft het middel Zyban onder de aandacht gebracht van huisartsen, onder meer door materiaal te verspreiden en op het landelijk NHG – congres informatie te verstrekken. Het materiaal bevat onder meer een folder die in de wachtkamers van huisartsen is terug te vinden.
4. DE BEHANDELING VAN DE GRIEVEN
In het principaal en het incidenteel appèl
4.1.1 De Commissie van Beroep zal eerst Grief II van GlaxoWellcome bespreken waarin de rechtmatigheid van het gebruik van inbeslaggenomen bescheiden in de procedure bij de Codecommissie aan de orde wordt gesteld. Ter zitting in beroep heeft GlaxoWellcome meegedeeld dat zij weliswaar de opvatting van de Commissie van Beroep op dit punt met het oog op de toekomst wenst te vernemen, doch dat zij thans de zaak inhoudelijk beoordeeld wenst te zien.
4.1.2 Ten overvloede overweegt de Commissie van Beroep ten aanzien van vorenstaand punt als volgt. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft ingevolge artikel 36 van de Gezondheidswet onder meer tot taak de handhaving van de wettelijke voorschriften op het gebied van de volksgezondheid. Artikel 40 van die wet belast de Hoofdinspecteurs, de inspecteurs alsmede de aan dezen toegevoegde ambtenaren met de opsporing van overtredingen van wettelijke voorschriften op het gebied van de volksgezondheid. De Commissie van Beroep acht het gebruik van bij de opsporing verkregen wetenschap door de inspecteur in het kader van zijn toezichthoudende/handhavende taak in beginsel, mede gezien het algemeen belang dat daarmee wordt gediend, niet onrechtmatig, mits de inspecteur deze wetenschap gebruikt binnen de grenzen van de uitoefening van zijn bevoegdheden als toezichthouder. De Commissie van Beroep heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat door de wetgever zelf de kans is geschapen dat wetenschap die de inspecteur in het kader van zijn opsporingstaak ter kennis is gekomen ten nutte komt van zijn toezichthoudende/handhavende taak. Voorts geldt het volgende. Bij het indienen van de onderhavige klacht, die op dezelfde voorlichtingscampagne betrekking heeft, behartigde de Staat (de Inspectie voor de Gezondheidszorg) zijn wettelijke taak tot het houden van toezicht op de naleving van dezelfde (of zeer nauw verwante) wet – en regelgeving als waarop het strafrechtelijk onderzoek betrekking had. Dit in aanmerking nemende is de Commissie van Beroep van oordeel dat het belang van de Staat bij een goede onderbouwing van zijn klacht in het kader van zijn taak tot handhaving van de wettelijke voorschriften op het gebied van de volksgezondheid, zwaarder weegt dan het belang van GlaxoWellcome bij het achterwege blijven van deze onderbouwing wegens de enkele omstandigheid dat de betrokken stukken in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in beslag zijn genomen. In het licht van het vorenstaande komt de Commissie van Beroep niet toe aan het beroep op de Wet openbaarheid van bestuur.
4.1.3 GlaxoWellcome heeft gesteld dat overlegging van de bescheiden reeds achterwege had moeten blijven vanwege het vertrouwelijk karakter daarvan. Met de Codecommissie is de Commissie van Beroep van oordeel dat productie 5 alsmede bijlage 6 niet als vertrouwelijke stukken zijn te kwalificeren. De brochure ligt immers voor een ieder in de wachtkamers van huisartsen ter inzage. De aan de huisartsen gerichte brieven zijn aan te merken als een onder een (nagenoeg) volledige beroepsgroep verspreide wervende mailing die naar haar inhoud bezwaarlijk als vertrouwelijk kan worden aangemerkt en waarin bovendien voor de geadresseerde niet is aangegeven dat deze de brieven, ondanks het niet vertrouwelijk karakter, toch als vertrouwelijk moet behandelen. De Commissie van Beroep heeft bij de beoordeling van het beroep geen acht geslagen op productie 3 en bijlage 7 nu het hier om vertrouwelijke stukken gaat, GlaxoWellcome zich tegen overlegging heeft verzet en niet is gebleken van een zo zwaarwegend belang van de staat bij overlegging, dat dit verzet dient te worden gepasseerd.
4.2.1 Grief I van de Staat richt zich tegen het door de Codecommissie gegeven oordeel ten aanzien van de dagbladpublicaties. Zou de Codecommissie, in de kennelijke visie van GlaxoWellcome, de klacht op dit punt hebben getoetst aan artikel 1, lid 1 van het Reclamebesluit, dan zou zij, overwegende dat het waar moge zijn dat GlaxoWellcome hoopt en beoogt met de advertentie vraag van het publiek naar Zyban te creëren, de gedragingen van GlaxoWellcome als reclame hebben moeten beschouwen.
4.2.2 In de Gedragscode Geneesmiddelenreclame is het begrip reclame ruim omschreven: “ Iedere aanprijzing van geneesmiddelen en daarmee samenhangende diensten of denkbeelden, daaronder begrepen het aanbieden of vragen van diensten of goederen in de omgang tussen vergunninghouders en beroepsbeoefenaren.” Deze omschrijving vindt haar basis in artikel 1, aanhef en lid 1 onder a van het Reclamebesluit geneesmiddelen, dat een implementatie is van de Richtlijn 92/28/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 december 1992 betreffende reclame voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PbEG, L113), verder “ de Richtlijn ” . Overeenkomstig artikel 1, lid 4 van de Richtlijn en in overeenstemming met (de toelichting op) het Reclamebesluit geneesmiddelen (onder “ Voorlichting en reclame ” ) zijn de reclameregels in de Gedragscode Geneesmiddelenreclame niet van toepassing op voorlichting, omschreven als “ informatie betreffende de volksgezondheid of menselijke ziekten, voor zover die geen verwijzing, zelfs niet indirect, naar een geneesmiddel bevat ” . ( I Werkingssfeer ” ) Gezien de in de Richtlijn opgenomen, ruime omschrijving van het begrip reclame en duidelijke begrenzing van het begrip voorlichting (geen directe of indirecte verwijzing naar een geneesmiddel) dient deze uitzondering op de toepassing van de reclameregels beperkt te worden uitgelegd. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van reclame of voorlichting komt het overeenkomstig het slot van voormelde toelichting op het Reclamebesluit onder “ Voorlichting en reclame ” – uiteindelijk aan op de inhoud van de betrokken uiting. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat die inhoud in zijn uitwerking op het publiek of de beroepsbeoefenaren mede bepaald kan zijn door het kader waarin die uiting is gedaan, bijvoorbeeld een reclamecampagne waarvan die uiting deel uitmaakt. Echter, ook al is aannemelijk dat door een commerciële onderneming als GlaxoWellcome ontplooide activiteiten in elk geval mede een commercieel oogmerk zullen hebben, dan is zulks onvoldoende om die activiteiten ongeacht hun uitingsvormen en inhoud als reclame te bestempelen.
4.2.3 Het vorenstaande in aanmerking nemende bevat de inhoud van de in dit geding aan de orde zijnde dagbladpublicatie naar het oordeel van de Commissie van Beroep geen kenmerken van reclame zoals omschreven onder de begripsbepalingen van de Code Geneesmiddelen reclame. Van colportage, marktverkenning of stimulering als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder a. van het Reclamebesluit geneesmiddelen is geen sprake. De tekst is zodanig van inhoud dat zij is te bestempelen als informatie betreffende de volksgezondheid of menselijke ziekten. Zij bevat geen directe verwijzing naar enig geneesmiddel en evenmin een indirecte verwijzing. De enkele mogelijkheid dat het uiteindelijke gevolg van de publicatie is dat een patiënt, die naar aanleiding van de publicatie zijn huisarts bezoekt, Zyban voorgeschreven krijgt, leidt niet tot de slotsom dat er sprake is van een vorm van indirecte verwijzing waarop in de Richtlijn en de toelichting op het Reclamebesluit Geneesmiddelen wordt gedoeld.
4.2.4 Niet is gebleken dat de Codecommissie de strekking van het begrip reclame in de Gedragscode Geneesmiddelen heeft miskend. Waar de Commissie van Beroep het door de Codecommissie omtrent de dagbladpublicaties gegeven oordeel onderschrijft, leidt Grief I van de Staat niet tot vernietiging van de beslissing in eerste aanleg.
4.3.1 De grieven III en IV van GlaxoWellcome en II van de Staat lenen zich voor gezamenlijke behandeling. GlaxoWellcome stelt zich op het standpunt dat de van haar afkomstige in de wachtkamers van de huisartsen neergelegde brochures geen reclame doch uitsluitend voorlichting bevatten. De Commissie van Beroep deelt dit standpunt niet. Ter zitting in beroep heeft GlaxoWellcome verklaard dat het in de folder genoemde werkzame bestanddeel van de bij de behandeling om te stoppen met roken volgens de genoemde “ nieuwe aanpak ” door de huisarts voor te schrijven tabletten de stof bupropion is en dat geen enkel ander geneesmiddel dat in Nederland op de markt is deze stof bevat. Weliswaar wordt aldus de naam van het geneesmiddel niet in de folder genoemd, maar het ten overstaan van de huisarts door de patiënt noemen van of verwijzen naar het bestanddeel bupropion leidt, gezien de exclusieve verwerking van dat bestanddeel, noodzakelijkerwijs naar het geneesmiddel Zyban. In zoverre kan het vermelden in de brochure van bupropion gelijk worden gesteld met het vermelden van Zyban.
4.3.2 In de brochure wordt de lezer in overweging gegeven de GlaxoWellcome website op het adres www.glaxowellcome.nl te bezoeken. De Commissie is van oordeel dat de twee websites http//www.glaxowellcome.nl/1/7_index.htm (eerste site met dit webadres van productie 5 bij de brief d.d. 30 maart 2000 van mr Oosting aan de secretaris van de Codecommissie) en de site http//www.glaxowellcome.nl/1/11_index.htm (tweede site met dit webadres productie 5), naar welke sites bij een bezoek aan bovengenoemd webadres op zeer eenvoudige wijze kan worden doorgeklikt, uitingen bevatten die niet anders kunnen worden opgevat dan als reclame – uitingen. In dit verband zijn onder meer de volgende teksten voorkomend op de zojuist genoemde sites van belang: “ Wilt u stoppen met roken? Voor de mensen die echt willen stoppen met roken is nu het receptgeneesmiddel Zyban beschikbaar. Als u dit middel voorgeschreven gekregen hebt van uw arts, kunt u op deze site het bijbehorende ondersteuningsplan vinden.” en “ Zyban tabletten ( … ) Stofnaam bupropion ( … ) Wordt gebruikt om te helpen bij het stoppen met roken ” . De uiteenzetting van GlaxoWellcome over “ de nieuwe aanpak ” draagt – indien de vermelding van het werkzame bestanddeel van het tablet en de websiteverwijzing wordt weggedacht – onvoldoende kenmerken van reclame in zich omdat, ofschoon er in tegenstelling tot de andere genoemde manieren om met roken te stoppen bijzondere aandacht aan “ de nieuwe aanpak ” wordt besteed, onvoldoende relatie met Zyban wordt gelegd.
4.3.3 Uit het vorenstaande blijkt dat de brochure en de internetsite elk afzonderlijk niet toegelaten reclame bevatten. Waar – zoals hiervoor reeds is overwogen de dagbladpublicaties geen reclame bevatten – behoeft de door de Staat ter sprake gebrachte “ fuikwerking ” van het door GlaxoWellcome ingezette pakket aan middelen geen bespreking.
4.3.4 Anders dan GlaxoWellcome ziet de Commissie van Beroep niet in dat personen die de huisarts bezoeken en zich in de wachtkamer bevinden, niet zijn aan te merken als publiek in de zin van de Richtlijn of het Reclamebesluit geneesmiddelen. Deze regelgeving bevat geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van GlaxoWellcome. De omstandigheid dat reclamemateriaal slechts onder een deel van het publiek – het “ algemeen publiek ” zoals GlaxoWellcome dat aanduidt of het “ brede publiek ” welke terminologie in de toelichting op het Reclamebesluit geneesmiddelen wordt gebezigd – wordt verspreid, betekent niet dat er niet meer van publiek in voormelde zin kan worden gesproken. Een andersluidend oordeel zou met zich brengen dat de voorschriften omtrent publieksreclame op eenvoudige wijze kunnen worden omzeild. Voorts is de Commissie van Beroep van oordeel dat de brochure onder het publiek is verspreid, zij het dat dit op indirecte wijze via de huisartsen is geschied.
4.3.5 Nu GlaxoWellcome wat de brochures betreft in strijd heeft gehandeld met de Code Geneesmiddelenreclame, de Code voor de Publieksreclame voor Geneesmiddelen alsmede de ter zake geldende wettelijke bepalingen en de brochures, naar mag worden aangenomen nog steeds in omloop zijn, zal de Commissie van Beroep, conform het verzoek van de Staat, GlaxoWellcome gelasten de reeds verspreide brochures terug te halen. Van de zijde van GlaxoWellcome zijn geen doorslaggevende argumenten aangevoerd om op dit punt anders te beslissen.
5. Gelet op het hiervoor overwogene mist Grief I van GlaxoWellcome zelfstandige betekenis. Deze grief behoeft dan ook niet meer te worden besproken.
6. Zoals hiervoor is overwogen heeft de Codecommissie GlaxoWellcome niet gelast de brochures terug te halen. De beslissing van de Codecommissie dient in zoverre te worden vernietigd. Voor het overige zal de beslissing met verbetering van gronden worden bekrachtigd.
7. De omstandigheid dat partijen wederzijds in het (on)gelijk zijn gesteld geeft de Commissie van Beroep aanleiding de gedingkosten van deze instantie op na te melden wijze te compenseren.
5. DE BESLISSING
De Commissie van Beroep in kort geding:
In het principaal en het incidenteel appèl
Gelast GlaxoWellcome de in dit geding bedoelde inmiddels verspreide brochures terug te halen en vernietigt de beslissing van de Codecommissie van 18 april 2000 voor zover daarbij op dit punt anders is beslist.
Bekrachtigt, met verbetering van gronden, de beslissing van de Codecommissie voor het overige.
Compenseert de kosten van het beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beslissing is gegeven op 7 juli 2000 door mr R.C. Gisolf, voorzitter, mr J.C. Fasseur – van Santen en mr E.J. van Sandick, in tegenwoordigheid van S. van Rutten, griffier.
ID:
B20.007
Onderwerp(en):
Eisen aan reclame, Publieksreclame
Type beoordeling:
Klacht
Uitspraak:
Beroep: Uitspraak bekrachtigd
Instantie:
Commissie van beroep
Datum uitspraak:
07-07-2000
Het officiële document: