K04.010 Van der Linde/Pfizer

De Codecommissie (Kamer I) heeft het navolgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht (CGR nummer: K04.010) op de voet van artikel 10.1 van het Reglement van de Codecommissie van:

De heer H. van der Linde, arts
gevestigd te Capelle aan den IJssel
verder te noemen: Van der Linde

tegen:

Pfizer B.V.
gevestigd te Capelle aan den IJssel
verder te noemen: Pfizer

inzake: uitnodiging Ronde Tafel Bijeenkomst Celebrex®

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Codecommissie van de CGR heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift met bijlagen van Van der Linde d.d. 22 juni 2004;
– het verweerschrift van mr C.S.M. Morel, advocaat te Amsterdam, namens Pfizer d.d. 24 juni 2004;
– de pleitnota’s van beide partijen.

1.2 De Codecommissie van de CGR heeft de klacht behandeld ter zitting van 25 juni 2004 te Gouda. Van der Linde was aanwezig alsmede namens Pfizer de heren M.Th.M Lodewijks (Director Corporate Affairs) en B. van der Mieren (Product Manager New Products), bijgestaan door mr C.S.M. Morel en haar kantoorgenoot mr Walderveen. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de Codecommissie beantwoord.

2. De vaststaande feiten

2.1 Voor de beslissing in deze zaak kan van de volgende – tussen partijen niet omstreden – feiten worden uitgegaan. Van der Linde is huisarts te Capelle aan den IJssel. Pfizer is een onderneming die zich bezighoudt met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen waaronder Celebrex®, een pijnsteller voor de behandeling van Artrose en reumatoïde artritis.

2.2 Pfizer is voornemens een zevental Ronde Tafel Bijeenkomsten voor huisartsen en reumatologen te organiseren, met als titel “De behandeling van pijn bij de gecompromitteerde patiënt in de dagelijkse praktijk”. Voor de Ronde Tafel Bijeenkomst op 29 juni 2004 en 15 september 2004 te Beetsterzwaag heeft Cygnea Communicatie B.V. namens Pfizer, bij brief van 16 juni 2004, uitnodigingen verstuurd met als bijlage een antwoordformulier en antwoordenvelop. Aan de deelnemers zal een vergoeding van € 200,- worden betaald terwijl voorts hun reiskosten worden vergoed á € 0,27 per kilometer.

3. De klacht van Van der Linde

3.1 Van der Linde heeft een klacht ingediend naar aanleiding van de uitnodiging van Pfizer d.d. 16 juni 2004 voor de Ronde Tafel Bijeenkomst op 29 juni en 15 september 2004.

3.2 Van der Linde stelt zich op het standpunt dat het door Pfizer aanbieden van een bedrag ad € 200,00 voor een interactieve groepsdiscussie met collega’s uit de regio middels een Ronde Tafel Bijeenkomst in strijd is met artikel 14 van het Reclamebesluit geneesmiddelen (hierna te noemen: RBG) alsmede met artikel 18 en 20 van de Gedragscode geneesmiddelenreclame (hierna te noemen: Gedragscode).

3.3 Voorts stelt Van der Linde dat de uitnodigingsbrief niet een verzoek of aanbod inhoudt om diensten te verlenen, maar moet worden gezien als een uitnodiging voor het bijwonen van een betaalde nascholing over Celebrex met evident verkoopbevorderende bedoelingen.

3.4 Pas als de aanmelding een feit is, zou volgens de bewering van Pfizer tekening van een dienstverleningsovereenkomst worden verlangd. Ondanks de overlegde dienstverleningsovereenkomst is volgens Van der Linde niet duidelijk of Pfizer daadwerkelijk voornemens was een dienstverleningsovereenkomst met de deelnemers af te sluiten of dat Pfizer deze overeenkomst pas heeft ontworpen nadat onderhavige zaak bij de Codecommissie aanhangig is gemaakt. Tevens stelt Van der Linde dat honorering voor het bijwonen van deze bijeenkomst niet gezien kan worden als honorering in het kader van een dienstverleningsovereenkomst.

3.5 Van der Linde stelt zich subsidiair op het standpunt dat ook als Pfizer wel de betreffende overeenkomst zou hebben gesloten of alsnog zou willen sluiten, Pfizer in strijd met de Gedragscode heeft gehandeld en wel om de volgende redenen:

a. een koppeling van verkoopbevordering aan dienstverlening is in artikel 20 van de Gedragscode uitdrukkelijk uitgesloten;
b. in een dienstverleningsovereenkomst dienen de doelstelling en uitvoering van de te verlenen dienst helder te zijn omschreven;
c. een beloning voor door beroepsbeoefenaren geleverde diensten moet in redelijke verhouding staan tot de geleverde tegenprestatie. Van tegenprestatie door de deelnemers is hier echter geen sprake.
d. Partijen krijgen te maken met de regels gunstbetoon wanneer aan dienstverlening oneigenlijke motieven ten grondslag liggen. Verkoopbevordering vormt hier een dergelijk oneigenlijk motief.

3.6 Van der Linde verzoekt op grond van een en ander:

a. de klacht gegrond te verklaren dat Pfizer gehandeld heeft in strijd met de Gedragscode door een bedrag van € 200 te bieden aan voorschrijvers van geneesmiddelen zonder dat in de aanbieding sprake was van dienstverlening en van een dienstverleningsovereenkomst;

b. te oordelen dat de geplande bijeenkomsten in strijd zijn met de Gedragscode.

4. Het verweer van Pfizer

4.1 Pfizer merkt op dat de Codecommissie recent twee concrete gevallen van dienstverlening heeft getoetst aan de Gedragscode (klacht K03.025: Van der Linde – Bayer en K04.002: Van der Linde – AstraZeneca). In die gevallen ging het om bodemzaken, waarin uitgebreid gediscussieerd kon worden over de uitgangspunten die moeten gelden bij dienstverlening door beroepsbeoefenaren aan een farmaceutische onderneming. De Codecommissie heeft naar aanleiding daarvan een aantal algemene uitgangspunten en regels van uitleg gegeven op het gebied van dienstverlening. Zolang deze uitgangspunten niet door de Commissie van Beroep zijn vervangen dienen deze bepalend te zijn voor de Codecommissie. Pfizer meent dat zij er vanuit moet kunnen gaan dat als zij zich aan de eerder geformuleerde regels houdt, zij binnen de grenzen van de Gedragscode opereert.

4.2 Pfizer stelt dat de Codecommissie in de onder 4.1 genoemde uitspraken heeft bepaald dat overeenkomsten van dienstverlening niet alleen betrekking kunnen hebben op werkzaamheden van wetenschappelijke aard, maar dat zij ook ten dienste kunnen staan van marketingactiviteiten zoals het verkrijgen van marktinformatie. Het aanbieden van een vergoeding voor het bijwonen van, en deelnemen aan, gesprekken over bijvoorbeeld het voorschrijven van geneesmiddelen is niet verboden. Door dergelijke dienstverlening ontstaat niet per definitie een andere binding tussen de arts en de onderneming dan direct verband houdend met de verleende dienst. Daarnaast is geoordeeld dat geen sprake is van oneigenlijk motieven, als maar voldoende duidelijk is wat de bedoeling is.

4.3 De bijeenkomst die Pfizer voornemens is te houden heeft betrekking op de behandeling van pijn bij de gecompromitteerde patiënt in de dagelijkse praktijk. Uit de uitnodiging blijkt duidelijk dat het gaat om een interactieve groepsdiscussie met andere beroepsbeoefenaren en dat van deelnemers een actieve bijdrage wordt verwacht. De uitnodiging vermeldt hierover “..waarbij uw mening en inbreng essentieel zijn…”.

4.4 De Ronde Tafel Bijeenkomst is een combinatie van presentatie en discussie. Er wordt steeds een bepaald onderwerp toegelicht, waarbij de stand van de wetenschap en recente ontwikkelingen en onderzoek worden besproken, waarna – bijvoorbeeld aan de hand van een stelling om de discussie op gang te brengen – onder leiding van een moderator wordt gediscussieerd over theorie en praktijk. Omdat de discussie naar verwachting ook relevante marktinformatie zal opleveren, zijn marketingmensen van Pfizer als toehoorder aanwezig. Zij nemen echter niet deel aan de discussie.

4.5 Pfizer is van mening dat uit de discussie tussen artsen en met name uit hun interactie, informatie naar voren komt die niet eenvoudig op andere manieren te verkrijgen is. Tijdens de Ronde Tafel Bijeenkomst wordt niet alleen duidelijk hoe de deelnemers tegenover het onderwerp pijnbestrijding en de behandeling daarvan aankijken, maar ook welke (verschillende) meningen zij hebben over de rol van Celebrex en coxibs daarin. Tevens wordt duidelijk welke argumenten een rol spelen en welke factoren van belang zijn bij de afwegingen die zij maken en welke verwachtingen zij hebben van dergelijke specifieke middelen.

4.6 De onder 4.4 vermelde informatie is van groot belang voor Pfizer, zowel voor het nadenken over toekomstige voorlichting en de onderwerpen die daarin een rol moeten spelen, als bij het bepalen van de marketingstrategie en –materialen voor Celebrex. In feite gaat het steeds om het verkrijgen van goed inzicht in wat er leeft bij de praktijkbeoefenaren op dit terrein.

4.7 Voorts merkt Pfizer op dat de uitnodiging voor deelname aan de bijeenkomst breed is verspreid in het betreffende rayon, op basis van een groot bestand van huisartsen en reumatologen. Van de enkele honderden aangeschreven artsen hebben zich 11 deelnemers (huisartsen) aangemeld. Voor hun actieve deelname aan de bijeenkomst, die exclusief reistijd en eenvoudige broodmaaltijd 2 ½ uur duurt, ontvangen de deelnemers een vergoeding van € 200,-.

4.8 Ten aanzien van het totstandkomen van de dienstverlening(sovereenkomst) merkt Pfizer op dat het de bedoeling was dat na inschrijving door de beroepsbeoefenaar een bevestigingsbrief tezamen met een overeenkomst van opdracht zou worden verstuurd. De enige reden dat de bevestigingsbrief en de overeenkomst deze week niet zijn verzonden is de klacht van Van der Linde. In de uitnodiging was al aangegeven dat na aanmelding een schriftelijke bevestiging zou volgen, waarmee volgens Pfizer is voldaan aan de eisen, zoals door de Codecommissie aangegeven in de Bayer-uitspraak. Pfizer gebruikt echter voor alle vormen van dienstverlening door beroepsbeoefenaren altijd een schriftelijke opdracht, volgens een vast model.

Voorts merkt Pfizer op dat het uitgangspunt bij het totstandkomen van een dienstverleningsovereenkomst moet zijn dat de aangeschrevenen het begrip hebben dat sprake is van dienstverlening. Naar de mening van Pfizer hoeft dit niet met zoveel woorden te worden omschreven.

4.9 Pfizer concludeert dat van verkeerde veronderstellingen is uitgegaan. Als inhoudelijk wordt gekeken naar de aard en de vorm van de Ronde Tafel Bijeenkomst, blijkt dat hier wel degelijk sprake is van een toelaatbare en voldoende transparante vorm van dienstverlening door de deelnemers aan Pfizer. Pfizer verzoekt daarom de klacht van Van der Linde af te wijzen.

5. De overwegingen van de Codecommissie CGR

5.1 Centrale vraag in de onderhavige klacht is of in deze sprake is van dienstverlening. Klager stelt dat dit niet het geval is, Pfizer neemt het tegenovergestelde standpunt in.

5.2 Blijkens onderdeel 9.1 van de Toelichting bij de uitwerking normen gunstbetoon artikelen 16 t/m 22 Gedragscode Geneesmiddelenreclame is er in beginsel geen bezwaar tegen indien beroepsbeoefenaren diensten verlenen voor farmaceutische bedrijven. In de uitwerking wordt daarbij gesproken van het geven van lezingen, advisering of het meewerken aan geneesmiddelenonderzoek.

5.3 In de onderhavige zaak heeft Pfizer aan een door haar uitgezocht aantal huisartsen en reumatologen in het noorden van het land een brief gezonden, houdende een uitnodiging voor een intercollegiale discussie over het thema pijnbestrijding bij de gecompromitteerde patiënt. In de tekst van de uitnodiging wordt een programma gegeven van de voorgenomen bijeenkomst waarbij wordt vermeld dat het om een interactieve groepsdiscussie gaat “met uw collega’s uit de regio, waarbij uw mening en inbreng essentieel zijn”. Deze uitnodiging vermeldde voorts dat Pfizer voor de door de beroepsbeoefenaar verrichte werkzaamheden een bruto vergoeding van € 200,- exclusief btw en reiskosten zal vergoeden.

5.4 Naar het voorlopig oordeel van de Codecommissie is in dit geval niet aannemelijk dat de voorgenomen bijeenkomsten een meerwaarde voor Pfizer zullen hebben. De werking van NSAID’s zoals Celebrex en andere soortgelijke middelen is genoegzaam bekend, ook waar het bijwerkingen en contra-indicaties betreft. Hierbij neemt de Codecommissie mede in aanmerking dat ter zitting namens Pfizer is erkend dat Celebrex zijn plaats op de markt heeft verworven en dat geen selectie heeft plaatsgehad waar het de uitgenodigde artsen betreft. Weliswaar worden alleen huisartsen en reumatologen uitgenodigd maar niet is daarbij betrokken of deze Celebrex kennen en/of hebben voorgeschreven. Bij deze stand van zaken kan niet worden aangenomen dat de informatie van de deelnemers wezenlijke betekenis voor Pfizer zal hebben. De Codecommissie moet daarom concluderen dat sprake is van oneigenlijke motieven aan de kant van Pfizer.

5.5 Van dienstverlening zoals in de Gedragscode bedoeld is dan ook geen sprake. De vergelijking met de situatie die aan de orde was in klacht K03.025 (Van der Linden / Bayer B.V.) gaat niet op. In die klacht immers is de Codecommissie tot de conclusie gekomen dat aan de dienstverlening geen oneigenlijke motieven ten grondslag lagen.

5.6 De Codecommissie heeft er voorts moeite mee om te aanvaarden dat in de uitnodiging voor de bijeenkomst de te verlenen diensten slechts zeer summier zijn omschreven en dat Pfizer pas in een nadere brief, die verzonden wordt nadat de beroepsbeoefenaar heeft laten weten de bijeenkomst te willen bijwonen, enige nadere concretisering heeft opgenomen. Daarmee wordt op zijn minst de indruk gewekt dat aan de kant van Pfizer van oneigenlijke motieven sprake is.

5.7 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat naar het voorlopig oordeel van de Codecommissie niet gesproken kan worden van dienstverlening als bedoeld in de Gedragscode. Klager vraagt de Codecommissie de geplande bijeenkomsten van Pfizer te verhinderen. De Codecommissie zal hieraan voldoen door met toepassing van artikel 24.1 van het Reglement van de Codecommissie en Commissie van beroep van de Stichting CGR Pfizer te verbieden de voorgenomen bijeenkomsten doorgang te laten vinden.

6. De kosten van de procedure

Artikel 28 lid 1 van het Reglement van de Codecommissie en de Commissie van Beroep van de Stichting CGR (nader: het Reglement) bepaalt dat de Codecommissie de partij, die in strijd met de Gedragscode heeft gehandeld, veroordeelt tot vergoeding van het griffiegeld als bedoeld in artikel 11 lid 1 van het Reglement en/of de procedurekosten, bestaande uit een vast bedrag ter dekking van de kosten die de Stichting CGR maakt in het kader van klachtenprocedures, welk bedrag jaarlijks door de Stichting CGR wordt vastgesteld en gepubliceerd.

Nu de klacht van Van der Linde gegrond wordt verklaard ziet de Codecommissie reden om Pfizer te veroordelen in de kosten van Van der Linde begroot op € 50,-. Voorts zal Pfizer op de voet van artikel 28 lid 1 van het Reglement worden veroordeeld tot vergoeding van de procedurekosten.

7. De beslissing van de Codecommissie

De Codecommissie (Kamer I):

– Verklaart de klacht van Van der Linde gegrond;
– Verbiedt Pfizer de voorgenomen bijeenkomsten doorgang te laten vinden;
– Veroordeelt Pfizer tot vergoeding van de kosten van klager begroot op € 50,-;
– Veroordeelt Pfizer in de procedurekosten van € 6.000,-.

Aldus gewezen te Gouda op 5 juli 2004 door mr P.A. Offers, voorzitter, drs. J.W. Vasbinder, L.J.J. Schmitz, leden, in aanwezigheid van mr J.M. Oosting, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

ID:

K04.010

Onderwerp(en):

Dienstverlening, Samenkomsten in Nederland

Type beoordeling:

Klacht

Uitspraak:

(Deels) gegrond

Instantie:

Codecommissie

Datum uitspraak:

05-07-2004

Het officiële document:

Print deze uitspraak