K21.009 MSD/Pfizer en Pharmacia
De Codecommissie (Kamer I) heeft het navolgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht (CGR nummer: K21009) op de voet van artikel 11 van het Reglement voor de Codecommissie van:
Merck Sharp & Dohme B.V..
gevestigd te Haarlem,
verder te noemen: MSD
met betrekking tot een uiting van geneesmiddelenreclame van:
Pfizer B.V.
gevestigd te Capelle a/d Ijssel
verder te noemen: Pfizer
en
Pharmacia B.V.
gevestigd te Woerden,
verder te noemen: Pharmacia
voor:
Celebrex ®
De Codecommissie CGR heeft kennisgenomen van:
– het klaagschrift van mr L. Oosting, advocaat te Amsterdam namens MSD d.d. 26 april 2001;
– reactie van mw. mr C.S. Morel d.d. 3 en 8 mei 2001;
– fax van mr Oosting d.d. 9 mei 2001;
– fax van mr Oosting d.d. 11 mei 2001 waarin de oorspronkelijke klacht wordt ingetrokken;
– het aanvullende klaagschrift van mr Oosting, advocaat te Amsterdam namens MSD d.d 8 mei 2001;
– de fax van mw. mr Morel, advocaat te Amsterdam namens Pfizer en Pharmacia d.d. 8 mei 2001;
– de fax van mr Oosting d.d. 9 mei 2001;
– de fax van mw mr Morel d.d. 10 mei 2001;
– de fax met producties van mw. mr Morel d.d.15 mei 2001;
– de pleitnota’s met bijlagen van beide partijen.
De Codecommissie CGR heeft de klacht behandeld ter zitting 15 mei 2001. Ter zitting werd MSD vertegenwoordigd door [vertegenwoordigers A en B], bijgestaan door mr Oosting en mr E.F. Brinkman advocaten te Amsterdam; namens Pharmacia waren aanwezig [vertegenwoordigers C en D] namens Pfizer, [vertegenwoordiger E], bijgestaan door mw. mr Morel, advocaat te Amsterdam en mw. mr Th. Adam, advocaat te Rotterdam. Ter zitting hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de Codecommissie beantwoord. Daarbij zijn de pleitnota’s met bijlagen overgelegd.
A. De vaststaande feiten:
Voor de beslissing in deze zaak kan van de volgende –tussen partijen niet omstreden- feiten worden uitgegaan. Zowel MSD als Pfizer en Pharmacia zijn ondernemingen die zich bezighouden met de productie, verhandeling en distributie van geneesmiddelen.
MSD brengt onder meer sinds april 2000 in Nederland het geneesmiddel Vioxx (rofecoxib) op de markt, dat geïndiceerd is voor de symptomatische behandeling van artrose. Vioxx is een COX-2 selectieve NSAID, dat wil zeggen dat het cyclo-oxygenase 2 (COX-2) enzym selectief wordt geremd ten opzichte van het cyclo-oxygenase 1 (COX-1) enzym.
Pharmacia en Pfizer brengen sinds kort samen het geneesmiddel Celebrex (celecoxib) op de markt, een geneesmiddel dat eveneens een zogenoemde COX-2 selectieve NSAID is, en dat geïndiceerd is voor de symptomatische behandeling van artrose en reumatoïde artritis.
B. De klacht en het verzoek van MSD:
De oorspronkelijke klacht van MSD d.d. 26 april 2001 had betrekking op de brochure met de titel “Celebrex-kracht zonder keerzijde” welke in het kader van de reclamecampagne voor Celebrex door Pfizer en Pharmacia aan beroepsbeoefenaren is verzonden. Op 8 mei 2001 heeft mr Oosting een aanvullende klacht aangaande reclame-uitingen van Pfizer en Pharmacia met betrekking tot Celebrex ingediend, met het verzoek deze gevoegd te behandelen met de oorspronkelijke klacht. Dit verzoek is door de Codecommissie gehonoreerd. Bij fax van van mr Oosting van 11 mei 2001 heeft MSD de oorspronkelijk geuite klacht ingetrokken, aangezien partijen na door Pfizer en Pharmacia toegezegde maatregelen te dien aanzien tot overeenstemming zijn gekomen.
De aanvullende klacht van MSD is gericht op het door Pfizer en Pharmacia verspreiden van brieven aan apothekers en artsen waarin informatie wordt verstrekt over een tijdelijke compensatieregeling voor patiënten met betrekking tot de bijbetaling voor het gebruik van Celebrex als gevolg van de beperkte vergoedingsstatus en waarbij voor patiënten bestemde aanvraagformulieren voor de compensatieregeling zijn gevoegd.
Primair acht MSD een refund-actie als de onderhavige in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Code voor de Publieksreclame. MSD verwijst hierbij naar de uitspraak van de Codecommissie inzake K99005 Hoechst Marion Roussel jegens Schering Plough inzake de refund-actie van Claritine, een uitspraak die later bevestigd is door de Commissie van Beroep. Indien een refund-actie voor een niet-receptgeneesmiddel ongeoorloofd is, geldt dit a fortiori voor een wel receptgeneesmiddel.
Naar het oordeel van MSD vormt een reclamecampagne waarin patiënten hetgeen zij moeten bijbetalen voor afname van een bepaald geneesmiddel gecompenseerd krijgen door de fabrikant tevens een vorm van verboden publieksreclame voor receptgeneesmiddelen (art. 3 Code voor de Publieksreclame en artikel 5 Reclamebesluit Geneesmiddelen). Een dergelijke “refund-actie” kan immers worden gekwalificeerd als een vorm van reclame (het heeft bijvoorbeeld duidelijk een “verkoopbevorderend” effect) die niet uitsluitend is gericht op beroepsbeoefenaren. MSD wijst in dit verband op de definitie van reclame in het Reclamebesluit Geneesmiddelen. Met name door het veelvuldig en herhaald gebruik van de naam Celebrex in de verschillende uitingen en het verwijzen naar een informatie telefoonnummer trachten Pfizer en Pharmacia de verkoop te stimuleren.
Voorts wijst MSD op de definitie van reclame in de Gedragscode Geneesmiddelen-reclame, waaronder mede het vragen van diensten in de omgang tussen vergunninghouders en beroepsbeoefenaren wordt verstaan. Pfizer en Pharmacia verlangen in casu een dienst van de arts die Celebrex voorschrijft door overhandiging van het aanvraagformulier. Deze dienst gaat zover dat van de specialist wordt verlangd mee te werken aan een ingevolge de Code voor de Publieksreclame en het Reclamebesluit verboden reclame gericht tot het publiek.
Bovendien komt in het aanvraagformulier de suggestie naar voren dat het feit dat Celebrex een nieuw geneesmiddel is met zich meebrengt dat het (nog) niet volledig wordt vergoed. Die suggestie is onjuist en misleidend.
Concluderend is MSD van oordeel dat de reclame-actie van Pfizer en Pharmacia in strijd is met de artikelen 4.2, 6 en 23 van de gedragscode Geneesmiddelenreclame, de artikelen 3 en 5 van de Code voor de Publieksreclame en artikel 5 van het Reclamebesluit Geneesmiddelen.
MSD verzoekt Pfizer en Pharmacia te bevelen om de verspreiding van de brief met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, alsmede Pharmacia en Pfizer te bevelen ook in de toekomst niet langer dergelijke reclame-uitingen te verspreiden, de nog in voorraad gehouden exemplaren van de brief te vernietigen, aan de raadsman van MSD een lijst over te leggen met de namen en adressen van de beroepsbeoefenaren aan wie de brief is verzonden en een lijst met de namen en adressen van patiënten die zich hebben aangemeld voor de compensatieregeling, de in de brief opgenomen ongerechtvaardigde reclame-uitingen te rectificeren in overleg met MSD alsmede de reeds verzonden exemplaren van de brief terug te roepen. Daarbij dienen Pfizer en Pharmacia verwezen te worden in de kosten.
C. Het verweer van Pfizer en Pharmacia:
Pfizer en Pharmacia voeren het volgende verweer. Om te zorgen dat de patiënt niet de dupe wordt van de vergoedingsdiscussie van fabrikanten met de overheid en dat Celebrex voor patiënten van reumatologen (d.w.z. patiënten met reumatoïde artritis) eenvoudig beschikbaar is hebben Pfizer en Pharmacia gekozen voor een duidelijke en transparante compensatieregeling. Patiënten worden hierover geïnformeerd door de reumatoloog, degene waarnaar patiënten met reumatoïde artritis verwezen worden. De compensatieregeling is nu juist opgezet voor die patiënten voor wie geen andere coxib beschikbaar is. Celebrex is de enige coxib die ook geïndiceerd is voor reumatoïde artritis. De regeling wordt o.m. in verband met privacyregels, uitgevoerd door een onafhankelijk derde die dergelijke regelingen ook voor andere fabrikanten uitvoert. De patiënt stuurt een compensatieaanvrage naar dit bureau en wordt door het bureau betaald. Noch de reumatoloog, noch de apotheker, noch de huisarts is hier in beginsel bij betrokken. De apotheker en de huisarts, die geconfronteerd zouden kunnen worden met patiënten die van hun reumatoloog een formulier over de compensatieregeling hebben ontvangen, worden middels betrokken brieven geïnformeerd over het bestaan van de regeling. Het betrokken bureau bemant ook de informatielijn die in verband met de regeling is opgezet.
Het is nu de vraag of een dergelijke tijdelijke compensatieregeling in strijd met de reclameregels voor geneesmiddelen is. Pfizer en Pharmacia bestrijden dit. Kernvraag is of artikel 5 Code voor de Publieksreclame is geschonden. Het antwoord op deze vraag is niet zomaar uit de door MSD aangehaalde uitspraak van de Codecommissie en de beslissing van de Commissie van Beroep inzake de ‘Claritine-zaak’ te halen.
Primair stellen Pfizer en Pharmacia dat MSD niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De kernvraag zoals hierboven gesteld ligt namelijk niet op het terrein van Kamer I van de Codecommissie, maar beantwoording is in hun ogen voorbehouden aan Kamer II van de Codecommissie (de KOAG). De artikelen 6 en 23 van de Code Geneesmiddelenreclame vergen geen zelfstandige aanvullende beoordeling, doch incorporeren slechts de normen van de Code voor de Publieksreclame.
Pharmacia en Pfizer zijn vervolgens van mening dat geen schending van reclameregels heeft plaatsgevonden. De Code voor de Publieksreclame bevat in feite alleen bepalingen, waaronder artikel 5, over reclame voor zelfzorggeneesmiddelen. De ratio van het bepaalde in de Code is dat waar de consument zelf invloed heeft op wat hij koopt of slikt, de fabrikant geen overdadig of onnodig gebruik mag stimuleren door “waspoederacties”. De consument moet zelf de noodzaak van gebruik inzien en moet daarvoor normale betaling over hebben. Daarbij mogen kortingen e.d. geen rol spelen, en ook mag de consument niet worden gestimuleerd het geneesmiddel via een recept van de arts alsnog “gratis” te krijgen.
Als het gaat om een receptgeneesmiddel (zoals in dit geval en anders dan in de Claritine-zaak) gaat deze ratio niet op. De patiënt bepaalt niet zelf welke geneesmiddelen hij krijgt en in welke hoeveelheden. Dat doet de arts. Van enig verkoopbevorderend effect ten aanzien van de patiënt kan geen sprake zijn. De conclusie moet derhalve zijn dat artikel 5 van de CPR in ieder geval niet van toepassing is op receptgeneesmiddelen. Dit wordt bevestigd door het feit dat de Code Geneesmiddelenreclame en de Richtlijn 92/28 niet een verbod op refund-acties kennen.
Zelfs al zou artikel 5 van de CPR desondanks toch van toepassing worden geacht op receptgeneesmiddelen, dan wordt naar oordeel van de Pfizer en Pharmacia de onderhavige specifieke compensatieregeling daardoor niet geraakt. Het geneesmiddel kan uitsluitend op recept verkregen worden. De patiënt (in dit geval de reumatoïde artritis patiënt) heeft geen enkele invloed op de beslissing welk geneesmiddel en in welke hoeveelheid wordt voorgeschreven. Dat geldt temeer nu hij pas over de regeling wordt geïnformeerd nadat de reumatoloog de keuze voor Celebrex heeft gemaakt. Daarbij komt dat de patiënt hier, bij de inlevering van het recept, het volledige bedrag van de bijbetaling betaalt (terwijl voor vergelijkbare middelen niet hoeft te worden bijbetaald). Op eigen verzoek kan vergoeding van (uitsluitend) de bijbetaling worden ontvangen. Er is geen sprake van een regeling die de patiënt stimuleert bij zijn arts langs te gaan om een recept te vragen voor een geneesmiddel dat hij ook zelf kan aanschaffen, maar waarvoor hij het geld niet over heeft.
Overigens bevat het formulier dat de patiënt van de reumatoloog meekrijgt geen wervende tekst voor wat betreft Celebrex en de patiënt krijgt het pas nadat de arts het middel heeft voorgeschreven. Van (publieks)reclame is dus geen sprake. Voor reclame is noodzakelijk dat er sprake is van het aansporen van de vraag naar een geneesmiddel.
Pfizer en Pharmacia hebben bezwaar gemaakt tegen het feit dat MSD eerst ter zitting een beroep heeft gedaan op schending van artikel 4.2 van de Code Geneesmiddelenreclame. Daarnaast is van schending van die bepaling geen sprake. Uiteindelijk gaat het om de vraag of artikel 5 Code voor de Publieksreclame is geschonden, hetgeen, zoals betoogd, niet het geval is. Bovendien wordt het rationele voorschrijfgedrag niet verstoord. De regeling plaatst Celebrex niet in een kunstmatig gunstiger positie ten opzichte van andere geneesmiddelen in het cluster. De andere middelen worden de facto volledig vergoed. De compensatieregeling is gericht op patiënten van reumatologen (reumatoïde artritis patiënten), voor wie geen ander coxib beschikbaar is dan Celebrex. Vioxx is immers niet geregistreerd voor reumatoïde artritis. Voor deze patiënten bestaat dus geen alternatief in de nieuwe generatie pijnstillers.
De apotheker speelt geen rol in de betrokken compensatieregeling. Ook de KNMP is blijkens de als productie 3 overgelegde circulaire van mening dat de enige wijze waarop de eigen bijdrage kan worden gerestitueerd is die waarbij de patiënt deze, zoals hier, via een derde retour ontvangt. De Minister van VWS die deze circulaire ook heeft ontvangen zag geen reden hierover opmerkingen te maken. Ook de Inspectie voor de Volksgezondheid heeft nog geen reden gezien bezwaar tegen compensatieregelingen te maken.
De vraag of de compensatieregeling moet worden gezien als reclame gericht tot beroepsbeoefenaren is niet relevant naar het oordeel van Pfizer en Pharmacia. Dergelijke reclame is in beginsel toegestaan. In casu is van een verkoopbevorderend karakter geen sprake, omdat de uitingen niet zijn gericht tot de voorschrijvende arts (reumatoloog).
De vorderingen van MSD moeten volgens Pfizer en Pharmacia worden afgewezen, warbij opgemerkt zij dat Pfizer en Pharmacia nadrukkelijk vragen dat, gezien de principiële karkater van de vraag die voorligt de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren in afwachting van een eventuele beslissing van de Commissie van Beroep.
D. De overwegingen van de Codecommissie:
Niet ontvankelijkheid
De klacht van MSD betreft, zoals reeds aangegeven, uitingen van Pfizer en Pharmacia ter zake van onder andere het bestaan van een compensatieregeling voor het receptgeneesmiddel Celebrex gericht tot apothekers en artsen (derhalve beroepsbeoefenaren), welke uitingen bestaan uit de door MSD overgelegde brieven van 12 maart 2001 en het verzoek aan reumatologen aanvraagformulieren voor de compensatieregeling na prescriptie van Celebrex aan patiënten te overhandigen, alsmede uitingen gericht tot patiënten (het publiek), bestaande uit de aanvraagformulieren. De klacht houdt in dat deze uitingen in strijd zijn met de artikelen 4.2, 6 en 23 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame, de artikelen 3 en 5 van de Code voor de Publieksreclame en artikel 5 van het Reclamebesluit Geneesmiddelen. Gezien de onderlinge samenhang van de verschillende (reclame)uitingen in de onderhavige campagne, die onder meer zijn gericht tot beroepsbeoefenaren en dus schending van de geldende regelgeving van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame zouden kunnen opleveren alsmede gezien het hierna met betrekking tot de inhoud van de klacht overwogene, acht de Codecommissie zich op grond van het bepaalde in artikel 5.1 en met name het bepaalde in artikel 5.2, laatste zin, van het Reglement van de Codecommissie bevoegd om over de onderhavige klacht te oordelen.
Voorzover het verweer van Pfizer en Pharmacia zou inhouden dat MSD eerst ter zitting zich op schending van specifieke bepalingen van de Gedragscode Geneesmiddelen-reclame heeft beroepen en dit beroep om die reden niet gehonoreerd zou kunnen worden, passeert de Codecommissie dit verweer, nu de Gedragscode Geneesmiddelenreclame geen bepalingen bevat die voorschrijven dat een klager alle gronden van zijn klacht in het klaagschrift dient te vermelden en deze gronden niet ter zitting zou mogen aanvullen.
Het beroep van Pfizer en Pharmacia op niet-ontvankelijkheid van de klacht van MSD wordt derhalve verworpen.
Schending van de reclame regelgeving
De Codecommissie stelt voorop dat de tot de beroepsbeoefenaren gerichte uitingen van Pfizer en Pharmacia naar haar voorlopige oordeel als reclame gericht tot beroepsbeoefenaren moeten worden beschouwd in de zin hoofdstuk III (Begripsbepalingen) van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame. De inhoud van die uitingen, waarin wordt geïnformeerd over de introductie van een nieuw geneesmiddel, Celebrex, en het bestaan van een tijdelijke compensatieregeling voor patiënten, heeft primair tot doel het gebruik van het middel aan te prijzen en de verkoop, het voorschrijven en het verbruik van het middel te bevorderen. Dit geldt met name voor de mededelingen met betrekking tot het bestaan van een tijdelijke compensatieregeling voor de door patiënten te betalen eigen bijdrage bij gebruik van het geneesmiddel, nu het bestaan van een dergelijke compensatieregeling bij aanwezigheid van een vergelijkbaar middel op de markt een prikkel voor voorschrijvende beroepsbeoefenaren kan vormen in voorkomende gevallen mede met het oog op het financiële belang van patiënten te kiezen voor het middel waarvoor de betreffende compensatieregeling geldt. Ook in het onderhavige geval kan daarvan sprake zijn nu Celebrex evenals Vioxx voor artrose is geïndiceerd en ter zitting is gebleken dat er bij toepassing van de compensatieregeling geen onderscheid wordt gemaakt naar de aard van de indicatie waarvoor Celebrex wordt voorgeschreven. In dat licht dient ook het verlangen van medewerking van artsen aan uitvoering van de compensatieregeling door het overhandigen aan de patiënt van het gewraakte aanvraagformulier na het voorschrijven van Celebrex als reclame te worden beschouwd. In de brief aan apothekers wordt bovendien, ook nog eens in vergelijking met andere middelen, gewezen op de gunstige eigenschappen van het middel.
De klacht van MSD is er echter niet op gericht dat de tekst van de bedoelde uitingen als zodanig in strijd met de terzake geldende regelgeving zou zijn, zodat de Codecommissie zich op dat punt van een oordeel zal onthouden.
De vraag die voorligt is of het op de onderhavige wijze via beroepsbeoefenaren informeren van patiënten over het bestaan van een tijdelijke compensatieregeling voor de door patiënten te betalen eigen bijdrage bij gebruik van het receptgeneesmiddel Celebrex mede als publieksreclame moet worden beschouwd en op grond van het bepaalde in de Gedragscode Geneesmiddelenreclame ongeoorloofd moet worden geacht.
Pfizer en Pharmacia hebben in dit verband onder meer betoogd dat er, anders dan bij zelfzorg geneesmiddelen, in het algemeen bij reclame voor receptgeneesmiddelen van enig verkoopbevorderend effect ten aanzien van de patiënt geen sprake kan zijn aangezien niet de patiënt zelf, maar de voorschrijvende arts bepaalt welke geneesmiddelen hij krijgt en in welke hoeveelheden en de patiënt daar dus geen invloed op kan uitoefenen, hetgeen in casu nog eens temeer geldt omdat de patiënt pas over de regeling wordt geïnformeerd nadat de reumatoloog Celebrex heeft voorgeschreven. Daar komt volgens Pfizer en Pharmacia nog bij dat de aan patiënten te verstrekken aanvraagformulieren overigens geen aanprijzende elementen bevatten.
De Codecommissie kan Pfizer en Pharmacia in dit betoog niet volgen. De stelling dat er bij reclame voor receptgeneesmiddelen gericht tot het publiek geen verkoopbevorderend effect zou kunnen optreden kan in haar algemeenheid niet worden aanvaard. Als een feit van algemene bekendheid in de farmaceutische branche kan worden beschouwd dat het door middel van reclame bij het publiek creëren of vergroten van de vraag naar een geneesmiddel met behulp van het zogenaamde “pull marketing effect” kan leiden tot beïnvloeding van het voorschrijfgedrag van artsen welke op haar beurt leidt tot een vergroting van de afzet van het geneesmiddel. De omstandigheid dat de arts uiteindelijk bepaalt welk middel wordt voorgeschreven en in welke hoeveelheid doet daaraan niet af, nu geenszins uitgesloten is dat artsen zich in voorkomende gevallen zouden laten leiden door de wensen van patiënten met betrekking tot de keuze voor een geneesmiddel, zeker niet indien er geen doorslaggevende medische indicatie is om voor een ander geneesmiddel te opteren. Deze gedachte ligt ook ten grondslag aan artikel 5 van de Code voor de Publieksreclame. Juist om dergelijke beïnvloeding van het voorschrijfgedrag ten aanzien van receptgeneesmiddelen te vermijden met het oog op de voorzichtigheid die bij het voorschrijven van receptgeneesmiddelen is geboden, bevat het Reclamebesluit Geneesmiddelen en de Code voor de Publieksreclame een verbod op publieksreclame voor receptgeneesmiddelen.
Ook in het onderhavige geval moeten de via beroepsbeoefenaren tot de patiënten gerichte uitingen op basis van het hiervoor overwogene naar het voorlopige oordeel van de Codecommissie als publieksreclame worden beschouwd en als zodanig reeds ongeoorloofd worden geacht op grond van het bepaalde in de artikelen 3, 6 en 10 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame jo. artikel 5 van het reclamebesluit Geneesmiddelen en artikel 3 van de Code voor de Publieksreclame. Aan de omstandigheid dat in casu de patiënten pas met het aanvraagformulier worden geconfronteerd nadat aan hen Celebrex is voorgeschreven gaat de Codecommissie voorbij, aangezien zeker na verloop van tijd het risico bestaat dat door bekendheid van de compensatieregeling bij de relevante groep patiënten, bijvoorbeeld door informatie via patiëntenverenigingen, alsnog bovengenoemd verkoopbevorderend effect optreedt. Bovendien is ter zitting gebleken dat er bij toepassing van de compensatieregeling door Pfizer en Pharmacia geen onderscheid gemaakt wordt naar de aard van de indicatie waarvoor het middel wordt voorgeschreven, zodat de regeling ook wordt toegepast bij patiënten die Celebrex door de huisarts krijgen voorgeschreven voor artrose waarvoor Vioxx ook is geregistreerd, en de huisarts aanvraagformulieren voor de compensatieregeling op verzoek krijgt toegezonden, zodat niet uitgesloten is dat patiënten over de compensatieregeling worden geïnformeerd voordat aan hen Celebrex wordt voorgeschreven, waardoor eerdergenoemd verkoopbevorderend effect kan optreden. Dit effect nog wordt versterkt door de omstandigheid dat er richting de artsen afzonderlijk reclame is gemaakt in de brief van 12 maart jl.
Ten overvloede in dit verband merkt de Codecommissie op dat ook niet gezegd kan worden dat de aanvraagformulieren geen wervende elementen zouden bevatten, nu daarin meermalen de merknaam Celebrex wordt gehanteerd en tevens verwezen wordt naar een telefoonnummer via welk telefoonnummer onder andere door patiënten informatie over de compensatieregeling kan worden verkregen en geenszins uitgesloten moet worden geacht dat bij raadpleging van dat nummer Celebrex wordt aangeprezen. Evenmin hecht de Codecommissie waarde aan de stellingen van Pfizer en Pharmacia ten aanzien van de standpunten van de Minister van Volksgezondheid, de Inspectie voor de Volksgezondheid en de KNMP, nu het aangehaalde standpunt van de Minister geen betrekking heeft op een vergelijkbaar geval en geen van genoemde personen of organen belast is met het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame.
Op voornoemde gronden dienen de uitingen van Pfizer en Pharmacia die er op zijn gericht medewerking van beroepsbeoefenaren te verkrijgen bij de uitvoering van de compensatieregeling welke medewerking erin resulteert dat zij bijdragen aan een verboden vorm van publieksreclame naar het voorlopige oordeel van de Codecommissie als in strijd met het bepaalde in de artikelen 3, 6 en 23 van de Gedragscode Geneesmiddelenreclame worden beschouwd en derhalve ongeoorloofd. De Codecommissie acht daarom termen aanwezig de onder 2 a., e. en g. van het verzoek van MSD, vervat in de brief van 8 mei 2001, toe te wijzen. Voor de overige vorderingen ziet de Codecommissie vooralsnog onvoldoende grond, nu de nadelige effecten van de reclame-uitingen geacht moeten worden voldoende te worden opgeheven met de toegewezen vorderingen.
De Codecommissie ziet voorts gronden aan de uitspraak uitvoerbaarheid bij voorraad te onthouden, zoals door Pfizer en Pharmacia verzocht, nu de Codecommissie, met het oog op het eventueel instellen van beroep door partijen, de nadelige (financiële) gevolgen die patiënten bij uitvoering van deze uitspraak zouden ondervinden, indien deze uitspraak in beroep eventueel zou worden vernietigd, groter acht dan de nadelige gevolgen die MSD ondervindt in afwachting van het verstrijken van de termijn voor beroep dan wel een eventuele uitspraak in beroep. Bovendien wordt op deze wijze Pfizer en Pharmacia een redelijke termijn gegund de compensatieregeling te beëindigen.
E. De beslissing:
De Codecommissie (Kamer I):
1. verklaart de klacht van MSD gegrond;
2. beveelt Pfizer en Pharmacia de gewraakte uitingen gericht tot beroepsbeoefenaren en het publiek met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden en de uitingen gericht tot beroepsbeoefenaren in overleg met MSD op gepaste wijze te rectificeren, met veroordeling van Pfizer en Pharmacia in de kosten van dit geding ad fl. 1000,–;
3. verklaart deze uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen te Utrecht op 18 mei 2001 door mr M.V. van der Storm, voorzitter, dr A. van Meeteren en dr ir P.J.M. Reijnders leden in aanwezigheid van drs. H.L. Zilverentant secretaris.
ID:
K21.009
Onderwerp(en):
Eisen aan reclame, Vergelijkende reclame
Type beoordeling:
Klacht
Uitspraak:
(Deels) gegrond
Instantie:
Codecommissie
Datum uitspraak:
18-05-2001
Het officiële document: